ECLI:NL:RBOVE:2023:4012

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
C 08/23/1 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verkorting looptijd schuldsaneringsregeling in verband met nieuwe Wsnp-wetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die op 11 juli 2023 het verzoek van [verzoeker] tot verkorting van de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 14 juli 2023 door mr. M.A.A.M. van Brunschot, namens [verzoeker], was ingediend. De rechtbank overweegt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op [verzoeker] op 10 januari 2023 van toepassing is verklaard en dat de looptijd van deze regeling, die vóór 1 juli 2023 is uitgesproken, drie jaar bedraagt. De nieuwe wetgeving, die per 1 juli 2023 in werking is getreden, heeft de looptijd voor nieuwe schuldsaneringsregelingen vastgesteld op 18 maanden, maar er is geen overgangswetgeving vastgesteld voor bestaande gevallen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van [verzoeker] om de looptijd te verkorten op grond van het gelijkheidsbeginsel niet kan worden toegewezen, omdat de wetgever bewust heeft gekozen om geen overgangswetgeving in te voeren. De rechtbank bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris, met aanpassing van gronden, en wijst het verzoek tot verkorting van de looptijd af. De rechtbank benadrukt dat de belangen van zowel de schuldenaar als de schuldeisers in de afweging moeten worden meegenomen, en dat er geen reden is om af te wijken van de oorspronkelijke looptijd van drie jaar voor vóór 1 juli 2023 uitgesproken regelingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
insolventienummer: C 08/23/1 R
uitspraakdatum: 12 oktober 2023
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], Duitsland,
wonende te [woonplaats 1],
verder te noemen: [verzoeker].
In deze schuldsaneringsregeling is mevrouw [bewindvoerder] te [woonplaats 2] tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

Op 10 januari 2023 is de wettelijke schuldsaneringsregeling (schuldsaneringsregeling) op [verzoeker] van toepassing verklaard.
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de rechter-commissaris het verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden, afgewezen.
Op 14 juli 2023 heeft mevrouw mr. M.A.A.M. van Brunschot (Trust Advocaten B.V.), namens [verzoeker] een verzoekschrift ex artikel 315 lid 1 Faillissementswet bij de rechtbank ingediend, waarin [verzoeker] (hoger) beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2023.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 september 2023, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting zijn [verzoeker], vergezeld door mr. van Brunschot en de heer professor mr. T.T. van Zanten (Wijn & Stael Advocaten N.V.) en de bewindvoerder verschenen.
De rechtbank zal heden uitspraak doen op het verzoekschrift ex artikel 315 lid 1 Faillissementswet.

De beoordeling

De feiten
De beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2023 wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. In verband met de invoering van de Wet van 10 februari 2023 tot wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen [1] per
1 juli 2023 geldt voor wettelijke schuldsaneringsregelingen (schuldsaneringsregelingen) die vanaf 1 juli 2023 zijn uitgesproken op grond van artikel 349a lid 1 Faillissementswet (nieuw) een looptijd van 18 maanden. Doordat er geen sprake is van overgangswetgeving blijft op schuldsaneringsregelingen uitgesproken vóór 1 juli 2023 artikel 349a lid 1 Faillissementswet (oud) van toepassing, inhoudende dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling drie jaar bedraagt. [verzoeker] heeft de rechter-commissaris verzocht de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling te verkorten met 18 maanden, zodat de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling, conform de looptijd van schuldsaneringsregelingen die vanaf 1 juli 2023 van toepassing zijn verklaard, ook 18 maanden bedraagt. De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. [verzoeker] heeft hiertegen beroep ingesteld op de rechtbank.
Het beroep
[verzoeker] stelt dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. In het geval van nieuwe wetgeving dient de wetgever ervoor te zorgen dat vergelijkbare situaties op een vergelijkbare manier worden behandeld, zonder discriminatie tussen verschillende groepen of individuen. Volgens [verzoeker] kan het gelijkheidsbeginsel ook worden ingeroepen om de rechtmatigheid van wetgeving, ook in het geval van het ontbreken van overgangsrecht, ter discussie te stellen. In het geval van gelijke gevallen, zoals waarvan in deze casus sprake is (op schuldsaneringsregelingen die voor en na 1 juli 2023 zijn uitgesproken, is, afgezien van artikel 349a Faillissementswet over de looptijd, dezelfde wetgeving van toepassing) moet volgens [verzoeker] worden beoordeeld of er sprake is van een redelijke en objectieve rechtvaardiging op grond waarvan er ongelijk mag worden behandeld. Daarvan is sprake als een legitiem doel wordt nagestreefd en indien proportionaliteit bestaat tussen het middel en het te realiseren doel. Het doel van de nieuwe wetgeving is het sneller schuldenvrij maken van personen met een problematische schuldenlast. Er bestaat volgens [verzoeker] geen redelijke en objectieve rechtvaardiging om dat doel niet op personen waarop vóór 1 juli 2023 de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, van toepassing te laten zijn. Volgens [verzoeker] is ook geen sprake van proportionaliteit nu anderhalf jaar (een anderhalf jaar langere schuldsaneringsregeling) veel is op een mensenleven.
Het ontbreken van overgangswetgeving is volgens [verzoeker] een ‘mankement’ danwel een ‘vergissing’, welk mankement in het kader van het gelijkheidsbeginsel moet worden hersteld. [verzoeker] verzoekt de rechtbank dit mankement te herstellen.
Voor het geval de rechtbank hiertoe niet overgaat, verzoekt [verzoeker] de rechtbank de looptijd te verkorten op grond van vaste jurisprudentie dat van verkorting sprake kan zijn in het geval van bijzondere omstandigheden. Volgens [verzoeker] valt uit artikel 349a lid 2 Faillissementswet niet op te maken dat de looptijd slechts kan worden verkort indien er geen baten voor de schuldeisers meer zijn te verwachten.
De bijzondere omstandigheden bestaan er volgens [verzoeker] in dat een langer lopende saneringstermijn dan 18 maanden desastreus kan zijn voor het individu. Het belang van [verzoeker] bij een kortere schuldsaneringsregeling moet dientengevolge zwaarder wegen dan het belang van de schuldeisers. Voor personen die vanaf 1 juli 2023 worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling heeft een weging van de belangen van de schuldeisers er immers niet toe geleid dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet is gehalveerd.
Volgens [verzoeker] hoeft er sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving niet meer terughoudend te worden omgegaan met de mogelijkheid die artikel 349a lid 2 Faillissementswet biedt om de looptijd te verkorten, zoals dat vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving nog wel het geval was. Er is inmiddels, gelet op de nieuwe wetgeving, maatschappelijk draagvlak voor een schuldsaneringsregeling met een looptijd van 18 maanden.
De behandeling ter zitting
Mr. Van Brunschot heeft de rechtbank verzocht om tot rechtsontwikkeling, in de zin van het creëren van overgangsjurisprudentie bij gebreke van overgangswetgeving, te komen in plaats van te wachten op een cassatieprocedure.
Voorts heeft mr. Van Brunschot erop gewezen dat de rechter-commissaris de discretionaire bevoegdheid heeft om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten. Volgens mr. Van Brunschot hoeft er niet meer terughoudend te worden omgegaan met die bevoegdheid nu het doel van de schuldsaneringsregeling inmiddels is om personen sneller uit de problematische schuldensituatie te helpen.
Wat betreft de belangen van schuldeisers bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] na 18 maanden heeft mr. Van Brunschot opgemerkt dat de spaarcapaciteit beperkt is. De bewindvoerder heeft medegedeeld dat de spaarcapaciteit tussen de € 200,-- en € 400,-- per maand bedraagt.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat nu er geen sprake is van een beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris die de rechter-commissaris in het kader van zijn toezichthoudende taak heeft genomen, de rechtbank de zaak opnieuw volledig behandelt [2] .
De rechtbank concludeert dat de wetgever er expliciet voor heeft gekozen geen overgangswetgeving vast te stellen. Minister Weerwind heeft dat in zijn brief van 26 mei 2023 aan de Tweede Kamer bericht. Minister Weerwind deelt in die brief onder andere mede dat er nadrukkelijk is gekeken naar de mogelijkheden om de nieuwe wetgeving van toepassing te laten zijn op reeds lopende Wsnp-trajecten, maar dat die mogelijkheden er niet zijn. De rechtbank is van oordeel dat zij andersluidend overgangsrecht, nu zij geen wetgever is en de wetgever er bewust voor heeft gekozen geen overgangswetgeving voor bestaande gevallen vast te stellen, niet, ook niet in het kader van het gelijkheidsbeginsel, mag creëren. Wat betreft het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat de schending hiervan in het kader van (nieuwe) wetgeving slechts in uitzonderlijke gevallen (door de Hoge Raad en niet door lagere rechtspraak) wordt aangenomen en dat ook de Hoge Raad er een voorkeur voor heeft om de reparatie van wetgeving die in strijd is met het gelijkheidsbeginsel aan de wetgever over te laten [3] . Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanig uitzonderlijk geval in het onderhavige geval geen sprake. Niet alleen is omtrent de individuele omstandigheden van [verzoeker] in dat opzicht onvoldoende aangevoerd, de rechtbank is voorts van oordeel dat - als er al reparatie van de nieuwe schuldsaneringswetgeving nodig is, waarvan de rechtbank gelet op de expliciete mededeling van mr. Weerwind over het ontbreken van overgangswetgeving, niet uitgaat - het niet aan de rechtbank is om die wetgeving bij rechterlijk oordeel te repareren of te bepalen dat de wetgever de wetgeving moet repareren. De rechtbank heeft daarbij tevens in haar overwegingen betrokken dat niet alleen de belangen van de sanieten, maar ook de belangen van schuldeisers in lopende regelingen dienen te worden afgewogen. De rechtbank is, alles overziende, van oordeel dat het verzoek om verkorting van de looptijd mogelijk te maken door een rechterlijke overgangsregeling te creëren moet worden afgewezen, zodat de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] op deze grond niet zal worden verkort.
Wat betreft het verzoek van [verzoeker] om de looptijd van de schuldsaneringsregeling, los van de vraag of het ontbreken van overgangswetgeving een mankement is dat moet worden gerepareerd, te verkorten op grond van de discretionaire bevoegdheid die de rechter-commissaris is gegeven op grond van artikel 349a lid 2 Faillissementswet, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat in artikel 349a lid 2 Faillissementswet niet is vermeld dat verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling slechts mogelijk is als er geen baten voor de schuldeisers meer zijn te verwachten, maar concludeert dat dit in de rechtspraak, in de lijn van de bedoeling van de wetgever, wel op die manier is uitgekristalliseerd. Uitzondering hierop is de situatie dat er sprake is van een aansluitend voorafgaand faillissement, maar die situatie doet zich bij [verzoeker] niet voor. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] een zodanige afdrachtcapaciteit heeft dat na aftrek van het salaris van de bewindvoerder kan worden gespaard voor de schuldeisers. Op grond van bestendige rechtspraak ligt verkorting van de looptijd dan niet in de rede. Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat een langer lopende saneringstermijn dan 18 maanden desastreus kan zijn voor het individu (zoals [verzoeker]), overweegt de rechtbank dat [verzoeker] een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, wetende dat de looptijd ervan op dat moment bij toepassing drie jaar zou zijn. Op grond hiervan maar ook op grond van het feit dat [verzoeker] niet anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat een looptijd van drie jaar voor hem persoonlijk desastreus is, is de rechtbank van oordeel dat de stelling geen doel treft. De rechtbank overweegt dat ook de schuldeisers ervan uit zijn gegaan en er naar het oordeel van de rechtbank vanuit mochten gaan, dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling drie jaar zou bedragen. Het feit dat schuldeisers voor schuldsaneringsregelingen vanaf 1 juli 2023 van een looptijd van 18 maanden moeten uitgaan, maakt niet dat zij dat uitgangspunt ook moeten hanteren ten aanzien van vóór 1 juli 2023 uitgesproken schuldsaneringsregelingen. In de weging van belangen van schuldeisers en schuldenaar is wat betreft de vóór 1 juli 2023 van toepassing verklaarde schuldsaneringsregelingen immers nog uitgegaan van een looptijd van drie jaar. De rechtbank is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] ook niet op grond van de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris op grond van artikel 349a lid 2 Faillissementswet moet worden verkort.
De rechtbank zal het verzoek tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] afwijzen. De rechtbank zal de beschikking van de rechter-commissaris van
11 juli 2023 bekrachtigen met aanpassing van gronden.

De beslissing

De rechtbank:
- bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 11 juli 2023 met aanpassing van gronden.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Staatsblad 2023,87
2.Hoge Raad 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948
3.De belastingrechter en het gelijkheidsbeginsel, Tijdschrift voor Formeel Belastingrecht,