Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Net als in titel II is ook in titel III in gevallen waarin is voorzien in rechtsmiddelen, de gebruikelijke termijn acht dagen voor het instellen van hoger beroep, en acht dagen voor het instellen van cassatieberoep tegen de uitspraak op het hoger beroep (vgl. art. 292 lid 1, lid 3, lid 5 en lid 6 Fw; art. 339 Fw in verbinding met art. 154 Fw en art. 156 Fw; art. 349a lid 3 Fw; art. 351 lid 1 en lid 5 Fw; art. 355 lid 1 en lid 2 Fw; art. 358a lid 3 en lid 4 Fw; een uitzondering is art. 315 lid 1 Fw).
Aldus is ook in titel III niet alleen afgeweken van de gewone termijn van drie maanden van art. 358 lid 2 Rv respectievelijk art. 426 lid 1 Rv, maar ook van de regel van art. 426 lid 2 Rv dat in de gevallen waarin de wet voor het instellen van hoger beroep een kortere termijn dan drie maanden heeft voorgeschreven, de cassatietermijn het dubbele bedraagt van de appeltermijn.
Gelet op de in titel III bepaalde termijnen past het om de termijn voor een rechtsmiddel waarmee doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 360 Fw wordt beoogd, ook te bepalen op acht dagen na de dag van de uitspraak, ongeacht of het gaat om hoger beroep of cassatie.
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
12 november 2021.