Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De man en de vrouw waren op 28 mei 1997 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen. Het huwelijk is op 5 oktober 2018 ontbonden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de behoefte van de vrouw en de jongste kinderen vastgesteld en de partneralimentatie bepaald. De man heeft tegen de beschikkingen van het hof beroep in cassatie ingesteld, waarbij de vrouw en de kinderen verweer hebben gevoerd.
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep tegen de tussenbeschikking van het hof, maar tot vernietiging van de eindbeschikking in de zaak tussen de man en de vrouw. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet heeft meegenomen, wat een tekortkoming is. De Hoge Raad heeft het beroep voor een deel verworpen, maar de beschikking van het hof in de zaak tussen de man en de vrouw vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het correct meenemen van alle relevante financiële verplichtingen bij de berekening van de draagkracht in alimentatiezaken. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de wijze waarop de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw moet worden betrokken in de berekeningen van de alimentatieverplichtingen.