Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
.
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de klager, die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, na inbeslagname van digitale stukken en gegevens die verband hielden met zijn onderneming. De klager voerde aan dat de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vielen, omdat deze betrekking hadden op correspondentie met advocaten en notarissen. De Hoge Raad moest beoordelen of de klager ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien eerdere onherroepelijke beslissingen over het verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren. De Hoge Raad oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beroep voor zover dit betrekking had op de klachten over het verschoningsrecht van deze kantoren. Daarnaast gaf de Hoge Raad richtlijnen voor de beoordeling van het verschoningsrecht door de beklagrechter, waarbij werd benadrukt dat het oordeel van de rechter-commissaris over de toelaatbaarheid van het beslag als uitgangspunt moet worden genomen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager voor het overige, waarbij werd vastgesteld dat de schifting van gegevens door de rechter-commissaris op een adequate manier had plaatsgevonden, en dat er geen reden was voor een nadere schifting.