ECLI:NL:HR:2024:316

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/01615
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake verschoningsrecht na beslag op digitale gegevens in fraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de klager, die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De klager had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, na inbeslagname van digitale stukken en gegevens die verband hielden met zijn onderneming. De klager voerde aan dat de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vielen, omdat deze betrekking hadden op correspondentie met advocaten en notarissen. De Hoge Raad moest beoordelen of de klager ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien eerdere onherroepelijke beslissingen over het verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren. De Hoge Raad oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beroep voor zover dit betrekking had op de klachten over het verschoningsrecht van deze kantoren. Daarnaast gaf de Hoge Raad richtlijnen voor de beoordeling van het verschoningsrecht door de beklagrechter, waarbij werd benadrukt dat het oordeel van de rechter-commissaris over de toelaatbaarheid van het beslag als uitgangspunt moet worden genomen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager voor het overige, waarbij werd vastgesteld dat de schifting van gegevens door de rechter-commissaris op een adequate manier had plaatsgevonden, en dat er geen reden was voor een nadere schifting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01615 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/001479, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klager daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2.1
Namens de klager is op 29 januari 2021 bij de rechtbank een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend naar aanleiding van de inbeslagneming van stukken en gegevens in bedrijfspanden van de “ [klager] Groep”. Aan het klaagschrift is onder meer ten grondslag gelegd dat zich onder het beslag stukken en gegevens bevinden die betrekking hebben op correspondentie van de klager met minimaal 31 advocaten van dertien verschillende kantoren in Nederland en daarbuiten, en zes notarissen van drie verschillende kantoren in Nederland en daarbuiten, onder wie advocaten en notarissen die zijn verbonden aan [klaagster 1] of aan [klaagster 2] N.V. De rechtbank heeft in raadkamer van 2 april 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 98 Sv, en in afwachting daarvan de behandeling van het klaagschrift aangehouden. De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2022 een beschikking gewezen als bedoeld in artikel 98 Sv, waaruit volgt dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar is voor zover het gaat om stukken en gegevens die resteren nadat onder leiding van de rechter-commissaris een schifting had plaatsgevonden. De klager heeft op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a Sv, gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. In dat klaagschrift – dat heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank die wordt bestreden in het cassatieberoep dat bij de Hoge Raad aanhangig is onder nummer 23/01617 Bv (ECLI:NL:HR:2024:312) – heeft de klager onder meer gesteld dat zich na de schifting nog steeds stukken en gegevens onder het beslag bevinden waarover het verschoningsrecht zich uitstrekt
.
2.2.2
De beide klaagschriften strekken onder meer tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de inbeslaggenomen stukken en gegevens – dan wel de vernietiging van die stukken en gegevens en een verbod op de kennisneming en het gebruik daarvan –, voor zover de stukken en gegevens object zijn van het verschoningsrecht. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv van 29 januari 2021 ongegrond verklaard.
2.2.3
Ook namens [klaagster 1] en [klaagster 2] N.V. zijn klaagschriften bij de rechtbank ingediend in verband met hun beroep op hun verschoningsrecht. Die klaagschriften zijn alle ongegrond verklaard.
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de openbare behandeling in raadkamer van 7 februari 2023 hebben de raadsman en de raadsvrouw van de klager daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“47. Door de rechter-commissaris is onder meer een zeer grote beperking aangebracht in de algemene zoektermen en de zoektermen betreffende de advocatuur. Ter illustratie wijs ik erop dat termen zoals geprivilegieerd, vertrouwelijk, geheimhouding, confidential etc. niet zijn gebruikt tijdens de filtering. Termen die door bijna iedere advocaat worden gebruikt om aan te duiden dat sprake is van materiaal waarop het verschoningsrecht van toepassing is. Termen die dus zeer relevant zijn en noodzakelijk zijn om een goede filterprocedure te kunnen uitvoeren. Door deze termen niet mee te nemen in de filtering, zijn potentieel grote hoeveelheden geheimhoudercorrespondentie niet uit de dataset gehaald.”
2.2.5
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“Het standpunt van klager
Klager heeft verzocht tot gegrondverklaring van het klaagschrift, omdat er geen strafvorderlijk belang bestaat voor het voortduren van het beslag, de beslaglegging op vrijwel de volledige administratie van [klager] disproportioneel en in strijd met ongeschreven recht is en bij de zoekingen grote hoeveelheden (mogelijke) geheimhoudersstukken in beslag zijn genomen.
(...)
Beoordeling door de raadkamer
(...)
Het fysieke beslag
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het fysieke beslag kan worden opgeheven en de goederen geretourneerd kunnen worden aan de redelijkerwijs rechthebbende. Nu het strafvorderlijk belang zich hiermee niet langer verzet tegen teruggave van het fysieke beslag zal de raadkamer de teruggave gelasten aan de redelijkerwijs rechthebbende. De raadkamer stelt voorop dat de goederen waarop het fysieke beslag rust niet onder klager in beslag zijn genomen. De raadkamer is verder van oordeel dat uit het klaagschrift en hetgeen is aangevoerd in raadkamer onvoldoende is gebleken dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de klager als eigenaar van de betreffende goederen moet worden aangemerkt. De raadkamer zal het klaagschrift van klager daarom ongegrond verklaren.
Het digitale beslag
Klager heeft aangevoerd dat er geen strafvorderlijk belang meer bestaat bij voortduring van het beslag, omdat het einddossier in het onderzoek ‘Marjolein’ gereed is.
Door de officier van justitie is ter zitting aangevoerd dat het digitale beslag gehandhaafd dient te blijven, omdat dit beslag kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Gelet hierop is de raadkamer van oordeel dat nog altijd – ook na afronding van het einddossier – sprake is van een strafvorderlijk belang bij het digitale beslag.
Ten aanzien van het standpunt van klager dat het leggen van het beslag disproportioneel is (geweest), overweegt de raadkamer het volgende. Van de back-up van het ICT systeem is een kopie gemaakt zodat de bedrijfsvoering van beslagene zo min mogelijk hinder ondervindt van het strafrechtelijk onderzoek. Gelet op de verdenking die heeft geleid tot onderhavig omvangrijk strafrechtelijk onderzoek is het begrijpelijk dat meer digitale gegevens in beslag zijn genomen dan wellicht nodig is en waarvan later mogelijk blijkt dat die geen verband houden met de strafzaak. Ten tijde van beslaglegging valt immers niet meteen na te gaan wat wel en wat niet kan dienen in het kader van het strafvorderlijk belang.
Sinds de inbeslagname van de digitale gegevens is sprake van een tijdsverloop van twee jaren en vier maanden. Gelet op de onderbouwing van de officier van justitie dat dit beslag nog immer noodzakelijk kan zijn voor het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en dat sprake is van een kopie van het back up systeem waardoor klager zo min mogelijk wordt gehinderd in zijn dagelijkse bedrijfsvoering, is de raadkamer van oordeel dat voortzetting van het digitale beslag niet in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadkamer zal het klaagschrift voor wat betreft het digitale beslag dan ook ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het standpunt van klager dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard, omdat bij de zoekingen mogelijk grote hoeveelheden geheimhoudersstukken in beslag zijn genomen, overweegt de raadkamer nog het volgende. In het onderzoek ‘Marjolein’ is beslag gelegd op fysieke documenten en op digitale gegevens. Onder bevoegdheid van de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de geheimhoudersstukken een viertal documenten uit het fysieke beslag gefilterd. Uit het digitale beslag zijn ruim 800.000 ‘hits’ gefilterd. Deze uitgefilterde documenten zijn aan het digitale beslag onttrokken. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van deze als geheimhoudersstukken aan te merken documenten en gegevens besloten dat deze teruggegeven dienen te worden aan de beslagene en dat verder niemand van die stukken kennis zal nemen.
Voor zover in een strafprocedure zal blijken dat er desondanks gebruik is gemaakt van geheimhoudersstukken voor het onderzoek of het vormen van het procesdossier, is de rechtmatigheid daarvan een discussie die in het kader van de inhoudelijke procedure dient te worden gevoerd. Hiervoor laat de economische raadkamer, gelet op de marginale toets die wordt toegepast, geen ruimte.”
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het cassatiemiddel
2.3
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep is onder meer het volgende van belang. In de beklagzaak van de beslagene of een andere belanghebbende die niet de verschoningsgerechtigde is, moet het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt worden genomen. Als in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat inbeslagneming van de betreffende stukken of gegevens in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene of belanghebbende in zoverre gegrond en is kennisneming van die stukken of gegevens niet toegestaan. Als het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene of belanghebbende niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft. (Vgl. HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076 en HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1343.)
2.4
De Hoge Raad heeft bij zijn beschikkingen van vandaag ECLI:NL:HR:2024:314 en ECLI:NL:HR:2024:317 in de zaken van [klaagster 1] (23/01628 Bv) en [klaagster 2] N.V. (23/01634 Bv) het cassatieberoep verworpen, waardoor in die zaken onherroepelijk is beslist. Gelet op wat is overwogen in 2.3, is de klager daarom niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep, voor zover het is gericht tegen de beslissing van de rechtbank op de onder 2.2.3 bedoelde klachten over het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.
Beoordeling van het cassatiemiddel voor zover het beroep ontvankelijk is
2.5
Voor zover het cassatiemiddel betrekking heeft op het verschoningsrecht van andere geheimhouders dan de geheimhouders die aan [klaagster 1] en [klaagster 2] N.V. zijn verbonden, geldt het volgende in verband met de klachten over de schifting van gegevens.
2.6
Artikel 98 Sv luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
(...)
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
2.7
In deze zaak heeft de beklagrechter de inbeslaggenomen stukken en gegevens in handen gesteld van de rechter-commissaris voor het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv. Voor de belanghebbende in deze zaak staat niet de mogelijkheid open om tegen de beschikking van de rechter-commissaris een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 Sv in te dienen (vgl. de beschikking van vandaag ECLI:NL:HR:2024:312 in de zaak van de klager (23/01617 Bv)). De beklagrechter kan echter in de onderhavige klaagschriftprocedure van artikel 552a Sv nog wel aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer beoordelen of bij de schifting onder leiding van de rechter-commissaris het verschoningsrecht voldoende is gewaarborgd. Als de beklagrechter tot het oordeel komt dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat deze onder het verschoningsrecht vallen, stelt de beklagrechter die stukken en gegevens zo nodig nogmaals in handen van de rechter-commissaris voor een onder zijn leiding uit te voeren nader onderzoek en, als daartoe aanleiding bestaat, nadere schifting.
2.8
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager beschikt over “een kopie van het back up systeem” dat in beslag is genomen. Daarnaast heeft de rechtbank met haar onder 2.2.5 weergegeven overwegingen kennelijk tot uitdrukking gebracht dat de schifting van de gegevens op zo’n manier heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat het verschoningsrecht van de in het klaagschrift aangeduide geheimhouders niet door het strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden. Daarin ligt ook als oordeel besloten dat het niet aannemelijk is dat, na de schifting door de rechter-commissaris, nog stukken en gegevens onder het beslag vallen ten aanzien waarvan een andere geheimhouder, zoals bedoeld onder 2.5, het verschoningsrecht kan uitoefenen en dat geen grond bestaat voor een nadere schifting onder leiding van de rechter-commissaris. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat volgens de onder 2.2.4 weergegeven pleitnota namens de klager weliswaar is aangevoerd dat een aantal door de raadslieden van de klager aangedragen zoektermen niet door de rechter-commissaris zijn gebruikt bij de filtering, maar dat slechts in algemene bewoordingen is aangevoerd dat “potentieel grote hoeveelheden geheimhoudercorrespondentie niet uit de dataset [zijn] gehaald”, terwijl de enkele omstandigheid dat een zoekterm in het algemeen kan duiden op een vertrouwelijk karakter van het bericht waarin die term voorkomt, nog niet meebrengt dat dit bericht alleen al daarom verband houdt met enig verschoningsrecht en door de klager ook niet aan de hand van de “kopie van het back up systeem” concrete aanknopingspunten zijn verschaft voor de beantwoording van de vraag op welke nog onder het beslag vallende stukken en gegevens het verschoningsrecht van toepassing kan zijn.
2.9
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep tegen de onder 2.1 genoemde beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.