Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
12 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de hoogte en ingangsdatum van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een verzoek ingediend bij het gerechtshof Den Haag, dat op 11 januari 2023 een beschikking had gegeven. De man, verweerder in cassatie, had incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 26 maart 2021, waarin de Hoge Raad de klacht van de vrouw gegrond verklaarde en de beschikking van het hof vernietigde.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de financiële situatie van de vrouw en de omstandigheden van het huwelijk. De vrouw had verzocht om een partneralimentatie van € 7.015 per maand, maar het hof had dit verlaagd naar € 3.867,25. De Hoge Raad concludeert dat het hof niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de ingangsdatum van de alimentatie op de datum van de beschikking is vastgesteld, en dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door niet alle door de man betwiste posten in de behoeftelijst van de vrouw mee te nemen.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag en verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het vaststellen van partneralimentatie en de noodzaak om alle relevante financiële gegevens in overweging te nemen.