ECLI:NL:HR:2024:177

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
23/03395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een klaagschrift inzake beslaglegging ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een beschikking van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een klaagschrift van een klaagster die stelt eigenaar te zijn van in beslag genomen digitale gegevensdragers en een navigatiesysteem, welke in beslag zijn genomen ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van Duitse autoriteiten. De klaagster had haar klaagschrift ingediend na een doorzoeking op 23 mei 2023, maar het openbaar ministerie stelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, omdat dit niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na de kennisgeving van het beslag was gebeurd. De rechtbank had echter geoordeeld dat de klaagster niet op de hoogte was van de inbeslagname en dat zij pas op 19 juni 2023 kennis had genomen van het beslag, waarna zij op 29 juni 2023 haar klaagschrift indiende. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat de rechtbank ten onrechte niet het juiste beoordelingskader had toegepast dat van toepassing is bij een klaagschrift in verband met de uitvoering van een EOB. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03395 Br
Datum6 februari 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2023, nummer RK 23/017651, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 in samenhang met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de klaagster, A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep. De advocaat-generaal heeft bij aanvullende conclusie gepersisteerd bij de strekking van haar eerdere conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep. Voor het geval de Hoge Raad de advocaat-generaal daarin niet volgt, heeft zij geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Naar aanleiding van het gestelde in de conclusie van de advocaat-generaal over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep merkt de Hoge Raad het volgende op.
2.2.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 552a lid 10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last.”
- Artikel 552d lid 2 Sv:
“Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.”
- Artikel 5.4.9 leden 1 en 3 Sv:
“1. De officier van justitie stelt de resultaten van de uitvoering van het Europees onderzoeksbevel zo spoedig mogelijk ter beschikking aan de uitvaardigende autoriteit. Indien overeenkomstig artikel 5.4.10 een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift.
3. In afwijking van het eerste lid, kan indien de uitvaardigende autoriteit voldoende heeft gemotiveerd dat een onmiddellijke overdracht essentieel is voor het goede verloop van het onderzoek of voor de bescherming van de individuele rechten, aan de uitvaardigende autoriteit bewijsmateriaal vergaard ter uitvoering van het bevel voorlopig ter beschikking worden gesteld, indien en voor zover dit geen ernstige en onomkeerbare schade toebrengt aan de belangen van de belanghebbende. De voorlopige terbeschikkingstelling vindt plaats onder de voorwaarden dat het Nederlandse recht onverkort blijft gelden ten aanzien van de overhandigde resultaten en dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel pas mogelijk is nadat deze definitief ter beschikking worden gesteld.”
- Artikel 5.4.10 leden 1 en 3 Sv:
“1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen (...) wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.”
2.2.2
De betrokkene bij wie ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) voorwerpen in beslag zijn genomen, kan op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv een klaagschrift indienen. In deze klaagschriftprocedure staat ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op artikel 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast, waarbij de rechter zich moet beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat in de klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. Wordt het beklag gedaan door een verschoningsgerechtigde, dan zijn de procedurele voorschriften van toepassing zoals deze zijn uiteengezet in de beschikking van de Hoge Raad van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1970. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940, rechtsoverweging 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.6.)
2.2.3
Op grond van artikel 5.4.9 lid 1 Sv stelt de officier van justitie de resultaten van de uitvoering van het EOB zo spoedig mogelijk ter beschikking aan de uitvaardigende autoriteit. Als overeenkomstig artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, vindt de overdracht van de resultaten echter pas plaats nadat onherroepelijk op het ingediende klaagschrift is beslist. In afwijking daarvan kan de officier van justitie op grond van artikel 5.4.9 lid 3 Sv in bepaalde gevallen het ter uitvoering van het EOB vergaarde bewijsmateriaal aan de uitvaardigende autoriteit voorlopig ter beschikking stellen. Bij de beoordeling van het klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv staat niet ter beoordeling van de rechter of de officier van justitie in voorkomende gevallen terecht toepassing heeft gegeven aan zijn bevoegdheid om op grond van artikel 5.4.9 lid 3 Sv het vergaarde bewijsmateriaal voorlopig ter beschikking te stellen aan de uitvaardigende autoriteit. In het geval dat de rechter het beklag gegrond verklaart, heeft dat oordeel tot gevolg dat de officier van justitie, als en voor zover hij toepassing heeft gegeven aan artikel 5.4.9 lid 3 Sv, de uitvaardigende autoriteit moet verzoeken – in overeenstemming met de in artikel 5.4.9 lid 3 Sv genoemde voorwaarden – de terbeschikkingstelling te beschouwen als niet te hebben plaatsgevonden, de overgedragen resultaten niet (verder) te gebruiken en de betreffende voorwerpen te retourneren, dan wel de betreffende gegevens te vernietigen. (Vgl. HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:887, rechtsoverwegingen 4.3 en 4.5.)
2.3
Als de rechter – op grond van het onder 2.2.2 beschreven beoordelingskader – tot de slotsom komt dat een op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv ingediend klaagschrift gegrond is, volstaat de beklagrechter met het uitspreken van die beslissing tot gegrondverklaring van het beklag. De rechter geeft dan niet een ‘daarmee overeenkomende last’ zoals bedoeld in artikel 552a lid 10 Sv, nu in artikel 5.4.10 lid 3 Sv niet dat tiende lid van artikel 552a Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard. Daarbij is van belang dat uit artikel 5.4.9 lid 1 Sv al volgt dat, als op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv een klaagschrift is ingediend, de overdracht van de resultaten waarop dat beklag betrekking heeft, pas plaatsvindt nadat onherroepelijk op het klaagschrift is beslist. Daarin ligt ook als voorschrift besloten dat die overdracht achterwege blijft als de onherroepelijke beslissing inhoudt dat het beklag gegrond wordt verklaard. Voor zover de officier van justitie op grond van artikel 5.4.9 lid 3 Sv het ter uitvoering van het EOB vergaarde bewijsmateriaal aan de uitvaardigende autoriteit al (voorlopig) ter beschikking heeft gesteld en de rechter daarna het beklag gegrond verklaart, moet door de officier van justitie worden gehandeld zoals onder 2.2.3 is beschreven.
2.4.1
De rechtbank heeft het door de klaagster ingediende klaagschrift als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarnaast in het dictum van haar beschikking opgenomen dat de rechtbank de officier van justitie gelast “zich in te spannen dat de in het perceel aan de [a-straat 1] in [plaats] inbeslaggenomen goederen (...) door de Duitse justitiële autoriteiten worden teruggestuurd naar de officier van justitie opdat vervolgens een beslissing kan worden genomen over het klaagschrift”.
2.4.2
Nu de rechtbank het klaagschrift gegrond heeft verklaard, is – gelet op artikel 5.4.10 lid 3 in samenhang met artikel 552d lid 2 Sv – het cassatieberoep van het openbaar ministerie ontvankelijk. Gelet op wat onder 2.3 is overwogen, komt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep geen betekenis toe aan wat de rechtbank in het dictum van haar beschikking heeft opgenomen over een last aan de officier van justitie.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt erover dat de rechtbank de klaagster ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag tegen de inbeslagneming op grond van een EOB. Het voert daartoe aan dat het klaagschrift niet is ingediend binnen veertien dagen na de in artikel 5.4.10 lid 1 Sv bedoelde kennisgeving.
3.2.1
In deze zaak heeft op 23 mei 2023 een doorzoeking plaatsgevonden in een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] ter uitvoering van een EOB dat is uitgevaardigd door de justitiële autoriteiten van Duitsland. Daarbij zijn een laptop, usb-stick en navigatiesysteem in beslag genomen. De klaagster stelt de eigenaar te zijn van deze voorwerpen. Namens haar is op 29 juni 2023 op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend dat strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft het door de klaagster ingediende klaagschrift ontvankelijk verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt hierover in:
“2. De standpunten van de klaagster, de raadsman en de officier van justitie
Standpunt klaagster en haar raadsman
De raadsman stelt zich namens klaagster op het standpunt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat de laptop, de USB-stick en het navigatiesysteem aan klaagster moeten worden teruggegeven. De inbeslaggenomen goederen behoren toe aan klaagster. Klaagster is de eigenaar van het pand waar de goederen op 23 mei 2023 door de rechter-commissaris in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse justitiële autoriteiten in Düsseldorf in beslag zijn genomen. Zij staat ingeschreven op het adres [b-straat 1] , [postcode] [plaats] en niet op de [a-straat 1] in [plaats] . Zij heeft het pand aan de [a-straat 1] in [plaats] in 2021 van de ouders van de in Duitsland ter zake van verdenking van zogenaamde plofkraken in Duitsland vervolgde verdachte [betrokkene 1] , gekocht. Zij kent [betrokkene 1] niet. [betrokkene 1] blijkt als enige ingeschreven te staan op het adres [a-straat 1] in [plaats] . Zij meent dat onrechtmatig beslag is gelegd op aan haar toebehorende zaken. Op de laptop en USB-stick staan bovendien gevoelige gegevens van patiënten bij [A] waar klaagster een bestuursfunctie vervult. De raadsman heeft ter terechtzitting een pleitnota overgelegd. De pleitnota wordt aan deze beschikking gehecht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in het klaagschrift nu het klaagschrift niet binnen veertien dagen na kennisgeving van het beslag bij de rechtbank is ingediend. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het beslag is rechtmatig gelegd en inmiddels overgedragen aan de Duitse justitiële autoriteiten.
(...)
4. De ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ontvankelijk. Gebleken is dat klaagster eerst op 19 juni 2023 op de hoogte geraakt is van het leggen van beslag op haar spullen na doorzoeking van haar woning aan de [a-straat 1] in [plaats] op 23 mei 2023 door de rechter-commissaris ter uitvoering van een van de Duitse justitiële autoriteiten afkomstig EOB. Het EOB ziet op verdenking van plofkraken in Duitsland door [betrokkene 1] en anderen. [betrokkene 1] staat als enige ingeschreven op het adres aan de [a-straat 1] in [plaats] . Blijkens de stukken is op 23 mei 2023 na de doorzoeking in de woning (waar niemand aanwezig was) een ongedateerde brief van de officier van justitie mr. B. Veelders achtergelaten voor de bewoner(s) van het pand met daarin de mededeling dat er goederen in beslag genomen zijn op verzoek van een buitenlandse rechter en dat binnen veertien dagen bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, beklag kan worden gedaan over het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen goederen over te dragen aan de Duitse justitiële autoriteiten. Klaagster heeft gesteld dat zij eerst bij schrijven van 19 juni 2023 met bijlage met stempel van de Raad voor de Rechtspraak Rechtbank Midden-Nederland / rechtbank Overijssel (zie stukken) op de hoogte is gesteld van het gelegde beslag op haar spullen. Op donderdag 29 juni 2023 is het klaagschrift met bijlagen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland in [plaats] . Volgens de raadsman is het daarmee tijdig ingediend na kennisneming van de brief van 19 juni 2023 met als bijlage het proces-verbaal van doorzoeking, gedateerd op 12 juni 2023, over het op 23 mei 2023 gelegde beslag door de rechter-commissaris.
In aanmerking genomen dat de kale mededeling op de akte van uitreiking bij de ongedateerde brief van de officier van justitie mr. Veelders in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] op 23 mei 2023 waar ten tijde van de doorzoeking die dag niemand aanwezig was, niets zegt over de kennisneming daarvan door klaagster, nu klaagster weliswaar eigenaar is van het pand maar daar niet is ingeschreven terwijl zij ook geen weet had van de inschrijving van een ander op dat adres en zij verdachte [betrokkene 1] ook helemaal niet kent, is de raadkamer van oordeel dat het op 29 juni 2023 bij de rechtbank Midden-Nederland door haar raadsman ingediende klaagschrift tijdig binnen veertien dagen na kennisneming van het beslag is binnengekomen.”
3.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt als mededeling van de raadsman van de klaagster onder meer in:
“Cliënte kent [betrokkene 1] niet. [betrokkene 1] blijkt als enige ingeschreven te staan op het adres [a-straat 1] in [plaats] . Cliënte was daarvan niet op de hoogte en wil aangifte tegen hem doen. Cliënte is erg boos op [betrokkene 1] . Cliënte had de in beslag genomen goederen in het schuurtje gezet en kwam daar niet vaak langs. Ze gebruikte het schuurtje als archief. Op enig moment is ze er achter gekomen dat spullen van haar in beslag zijn genomen.”
3.2.3
De brief ‘552a Kennisgeving beklagrecht’ van het openbaar ministerie die in de woning is achtergelaten en die zich bij de stukken bevindt, houdt onder meer in:
Geachte heer, mevrouw,
Er heeft op voormeld adres een doorzoeking plaatsgevonden. Dit is gedaan door de politie, op basis van een Europees Onderzoeksbevel dat door het Openbaar Ministerie is ontvangen van een buitenlandse rechter of officier van justitie.
Bij de doorzoeking zijn goederen in beslag genomen, zoals u kunt nalezen op de beslaglijst of in het proces-verbaal. Ik ben voornemens de in beslag genomen goederen en/of kopieën/afschriften ervan in het kader van dit Europees Onderzoeksbevel over te dragen aan het buitenland. Als de goederen niet al eerder worden teruggegeven zal uiteindelijk het buitenland beslissen wat ermee moet gebeuren.
U heeft het recht om binnen twee weken, gerekend vanaf de datum van kennisgeving, beklag in te dienen tegen dit beslag en/of het voornemen om het beslag en/of de kopieën/afschriften ervan aan het buitenland over te dragen bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo.”
3.2.4
De brief van de rechter-commissaris van 19 juni 2023 waarnaar de rechtbank in haar beschikking verwijst, houdt onder meer in:
“Aan de bewoner(s) van het perceel
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
(...)
Geachte heer/mevrouw,
Onder leiding van de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel is op 23 mei 2023 in uw woning/perceel een doorzoeking verricht. Als bijlage treft u het proces-verbaal van de doorzoeking aan.
Als er goederen en/of bescheiden in beslag zijn genomen staat dit vermeld in het bijgevoegde proces-verbaal. Indien u teruggave wenst van deze of een gedeelte van de inbeslaggenomen goederen, dient u zich te wenden tot de officier van justitie te Arnhem, Postbus 9032 6800EP, 088-6991900, onder vermelding van bovengenoemd kenmerk. De officier van justitie is de bevoegde autoriteit voor het afhandelen van inbeslaggenomen goederen.”
3.3.1
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (Pb EU 2014, L 130/1) van belang.
- Artikel 13 leden 1 en 2:
“1. De uitvoerende autoriteit draagt het bij de tenuitvoerlegging van het EOB verkregen bewijsmateriaal of het bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde instanties van de uitvoerende staat, zonder onnodige vertraging over aan de uitvaardigende staat. Indien zulks in het EOB wordt gevraagd en het recht van de uitvoerende staat in die mogelijkheid voorziet, wordt het bewijsmateriaal onmiddellijk overgedragen aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende staat die overeenkomstig artikel 9, lid 4, bijstand verlenen bij de tenuitvoerlegging van het EOB.
2. De overdracht van het bewijsmateriaal kan worden opgeschort in afwachting van een beslissing op een ingesteld rechtsmiddel, tenzij in het EOB voldoende gemotiveerd is dat een onmiddellijke overdracht essentieel is voor het goede verloop van het onderzoek of voor de bescherming van de individuele rechten. De overdracht van het bewijsmateriaal wordt echter opgeschort indien de betrokkene daardoor ernstige en onomkeerbare schade zou lijden.”
- Artikel 14 leden 1, 3 en 4:
“1. De lidstaten zien erop toe dat op de in het EOB aangegeven onderzoeksmaatregelen rechtsmiddelen toepasselijk zijn die gelijkwaardig zijn met die welke in een vergelijkbare binnenlandse zaak mogelijk zijn.
3. Indien de geheimhouding van een onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, krachtens artikel 19, lid 1, nemen de uitvaardigende autoriteit en de uitvoerende autoriteit passende maatregelen om ervoor te zorgen dat er informatie wordt verstrekt over de in het nationale recht geboden mogelijkheden om rechtsmiddelen in te stellen, zodra die middelen van toepassing worden, en wel tijdig zodat zij daadwerkelijk kunnen worden toegepast.
4. De lidstaten verzekeren dat de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel dezelfde zijn als die in vergelijkbare binnenlandse zaken, en dat deze termijnen worden gehanteerd op een wijze die garandeert dat het recht tot aanwending van dat rechtsmiddel effectief kan worden gebruikt door de betrokken personen.”
3.3.2
Bij de Wet van 31 mei 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie richtlijn Europees onderzoeksbevel), Stb. 2017, 231, is onder meer artikel 5.4.10 Sv vastgesteld. Artikel 5.4.10 leden 1, 2 en 3 Sv luidt:
“1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen danwel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
2. Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde of vastgelegde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op een andere persoon dan bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbende in Nederland teneinde hem een kennisgeving bedoeld in het eerste lid te doen toekomen.
3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.”
3.3.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onder 3.3.2 genoemde wet, houdt onder meer in:
“De betrokkene wordt geattendeerd op de mogelijkheid om als belanghebbende een klaagschrift in te dienen: het gaat dan om personen bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen dan wel gegevens zijn gevorderd, personen bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, personen aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, personen die een vordering hebben ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, of personen bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o Sv, heeft plaatsgevonden.
Hiermee wordt een effectief rechtsmiddel voor de belanghebbende gecreëerd, mede ingegeven door de gedachte dat het waarschijnlijk – in praktische zin en mogelijk ook juridische zin – voor de belanghebbende moeilijker zal zijn om zijn rechten na overdracht van het bewijsmateriaal uit te oefenen in de uitvaardigende staat.
Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op andere personen dan degene bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbenden in Nederland teneinde hun een kennisgeving bedoeld in artikel 5.1.10, eerste lid, te doen toekomen. Het gaat daarbij om een inspanningsverplichting om directe belanghebbenden in te lichten, te weten personen die eigenaar zijn van het inbeslaggenomen voorwerp, of personen op wie de gevorderde of vastgelegde gegevens in overwegende mate betrekking hebben en die worden genoemd in het bevel.”
(Kamerstukken II 2016/17, 34611, nr. 3, p. 12-13.)
De nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel houdt onder meer in:
“Ik kan de leden van de CDA-fractie een bevestigend antwoord geven op hun vraag of het conform de richtlijn nodig is om betrokkenen actief te informeren bij het inzetten van bevoegdheden. Dit volgt uit artikel 14, derde lid, van de richtlijn. Gedachte hierachter is dat – in gevallen waarin geheimhouding niet is aangewezen – belanghebbenden zo optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden tot rechtsbescherming die het nationale recht hun biedt.”
(Kamerstukken II 2016/17, 34611, nr. 6, p. 14.)
3.4.1
Onder 2.2.3 kwam naar voren dat de officier van justitie op grond van artikel 5.4.9 lid 1 Sv de resultaten van de uitvoering van het EOB zo spoedig mogelijk ter beschikking stelt aan de uitvaardigende autoriteit, maar dat – als overeenkomstig artikel 5.4.10 lid 1 in samenhang met artikel 552a Sv een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend – de overdracht van de resultaten pas plaatsvindt nadat onherroepelijk op het ingediende klaagschrift is beslist. De kennisgeving als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 Sv strekt ertoe – gelet op wat onder 3.3 is weergegeven – de betrokkene en de directe belanghebbende in kennis te stellen van hun bevoegdheid om een klaagschrift in te dienen tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB en van de daarvoor geldende termijn, op grond waarvan dat klaagschrift binnen veertien dagen na de kennisgeving kan worden ingediend, zodat de betrokkene en de directe belanghebbende effectief gebruik kunnen maken van een rechtsmiddel (vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:580).
3.4.2
Overschrijding van de in artikel 5.4.10 lid 1 Sv genoemde termijn van veertien dagen voor het indienen van een klaagschrift betekent in de regel dat het klaagschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard. Onder omstandigheden blijft echter dat rechtsgevolg achterwege. Dat is allereerst het geval als door of namens het openbaar ministerie de in artikel 5.4.10 lid 1 Sv bedoelde kennisgeving aan de betrokkene of de directe belanghebbende is gedaan, maar waarbij een gebrek aan die kennisgeving verhindert dat het klaagschrift tijdig wordt ingediend. Zo’n geval kan zich voordoen als de betrokkene of de directe belanghebbende niet (op de juiste wijze) is ingelicht over de in artikel 5.4.10 lid 1 Sv bedoelde termijn van veertien dagen waarbinnen het klaagschrift moet worden ingediend, bijvoorbeeld omdat die termijn niet is vermeld op de kennisgeving (vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:580) of omdat uit de kennisgeving niet blijkt wanneer die termijn is aangevangen.
Verder kan het gaan om het geval waarin niet een gebrek aan de kennisgeving kleeft, maar waarin als gevolg van (andersoortige) aan de klager niet toe te rekenen omstandigheden de klager niet, althans niet voor het verstrijken van de in artikel 5.4.10 lid 1 Sv genoemde termijn, bekend was met de uitvoering van het EOB en de in dat verband (zo mogelijk) gedane kennisgeving. Van dergelijke omstandigheden kan sprake zijn als het openbaar ministerie geen kennisgeving aan de betreffende persoon heeft kunnen doen (bijvoorbeeld vanwege onbekendheid met die persoon), maar die persoon langs andere weg op de hoogte is geraakt van de uitvoering van het EOB. In zo’n geval moet het klaagschrift worden ingediend binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de betreffende persoon met de uitvoering van het EOB bekend is geworden. Daarbij moet het gaan om een klager die kan worden aangemerkt als betrokkene in de zin van artikel 5.4.10 lid 1 Sv, of als directe belanghebbende als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 2 Sv.
3.5.1
Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt dat de klaagster eigenaar is van de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] , dat na de doorzoeking ter inbeslagneming in deze woning een ongedateerde ‘552a Kennisgeving beklagrecht’ is achtergelaten voor “de bewoners” van dat pand en dat [betrokkene 1] als enige op dat adres stond ingeschreven. De klaagster stelt dat zij niet wist dat [betrokkene 1] op dat adres was ingeschreven en dat de inbeslaggenomen voorwerpen aan haar toebehoren. Namens de klaagster is bij de behandeling in raadkamer aangevoerd dat zij niet vaak in de woning kwam en dat zij de bij de doorzoeking inbeslaggenomen goederen in het schuurtje bij de woning had gezet, dat zij gebruikte als archief.
3.5.2
Met de onder 3.2.1 weergegeven overwegingen heeft de rechtbank als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat niet is komen vast te staan dat de klaagster van de op 23 mei 2023 in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] achtergelaten kennisgeving op de hoogte is gekomen en dat het niet aan haar kan worden toegerekend dat zij niet binnen veertien dagen na die datum een klaagschrift heeft ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de klaagster een klaagschrift heeft ingediend binnen veertien dagen nadat zij had kennisgenomen van de inbeslagneming door de brief van de rechter-commissaris van 19 juni 2023. Gelet op wat onder 3.3 en 3.4 is vooropgesteld, getuigt het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van de rechtbank dat het klaagschrift onder deze omstandigheden tijdig is ingediend, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk.
3.6
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het beklag gegrond moet worden verklaard.
4.2
De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt daarover in:
“5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van het EOB van de Duitse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in Duitsland ter zake van de verdenking van betrokkenheid bij plofkraken van een op het adres aan de [a-straat 1] in [plaats] ingeschreven verdachte, genaamd [betrokkene 1] , op 23 mei 2023 door de rechter-commissaris beslag gelegd op een laptop, een USB-stick en een navigatiesysteem. Klaagster stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen goederen. Zij kent geen persoon met de naam [betrokkene 1] en heeft haar woning en schuur aan niemand ter beschikking gesteld. Zij stelt dat het beslag dan ook onrechtmatig is gelegd nu het nooit tot een doorzoeking in haar woning en schuur had mogen komen omdat er geen enkele relatie is met de verdachte [betrokkene 1] .
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB van de Duitse justitiële autoriteiten in Düsseldorf. De raadkamer dient daarom te beoordelen of a) de inbeslagname gebaseerd is op een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse justitiële autoriteit, en b) de inbeslaggenomen stukken van overtuiging de waarheidsvinding kunnen dienen in verband met het feit waarop het rechtshulpverzoek betrekking heeft.
Beoordeling
De Leitende Oberstaatsanwalt in Düsseldorf heeft op 8 mei 2023 een aan Nederland gericht rechtshulpverzoek gedaan, onder meer strekkende tot het doorzoeken van de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] in [plaats] en het veiligstellen van bewijsmiddelen. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris op 16 mei 2023 gevorderd dat aan dit rechtshulpverzoek uitvoering zou worden gegeven. Daarop heeft de rechter-commissaris op 23 mei 2023 in het kader van een doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] beslag gelegd op de voorwerpen zoals genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 12 juni 2023 dat op 19 juni 2023 naar de bewoner(s) van het perceel aan de [a-straat 1] in [plaats] is gestuurd.
Overwegingen
Klaagster stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen goederen en wenst de goederen terug te krijgen. Klaagster is sinds 2021 eigenaar van het perceel aan de [a-straat 1] in [plaats] . Zij kent [betrokkene 1] niet. De inbeslaggenomen spullen zijn van klaagster en op de gegevensdragers staan bovendien gegevens van patiënten van [A] waar klaagster een bestuursfunctie vervult. Klaagster stelt niets te maken te hebben met [betrokkene 1] en wist ook niet dat [betrokkene 1] ingeschreven staat op het adres aan de [a-straat 1] in [plaats] . Zij heeft dat perceel in 2021 gekocht van de ouders van [betrokkene 1] . Volgens klaagster is uit het onderzoek van de politie ook niet gebleken dat [betrokkene 1] op dit adres is gezien terwijl er voorts ook geen aanwijzingen zijn dat [betrokkene 1] daar heeft verbleven. Klaagster meent daarom dat de doorzoeking op dit adres niet had mogen plaatsvinden en dat het beslag onrechtmatig is gelegd. Zij maakt zich bovendien zorgen over de gevoelige gegevens op de USB-stick en de laptop van patiënten van [A] . Namens klaagster heeft haar raadsman gesteld dat de inbeslagneming van haar spullen onrechtmatig is. Dat klemt te meer nu het ook nog eens gevoelige gegevens betreffen die onder haar geheimhoudingsplicht vallen.
De raadkamer overweegt daarover het volgende.
De raadkamer stelt voorop dat op grond van de stukken en de behandeling op de zitting vast staat dat het rechtshulpverzoek en de daaruit voortvloeiende inbeslagname door de rechter-commissaris is gebaseerd op de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het als integraal onderdeel hiervan afgesloten Protocol. Het rechtshulpverzoek is uitgegaan van een bevoegde autoriteit en voldoet aan de ter zake geldende wet- en regelgeving.
De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in de woning van klaagster.
Het uitgangspunt dat aan een op een Verdrag gebaseerd rechtshulpverzoek dat ook overigens voldoet aan de daaraan door wet en verdragen gestelde eisen, zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven, brengt mee dat de rechter in het kader van de beklagprocedure ex artikel 552a Sv bij zijn oordeel of het beslag gehandhaafd moet blijven in het belang van de waarheidsvinding van een in het buitenland lopend onderzoek, als regel mag vertrouwen op het oordeel dienaangaande van de justitiële autoriteiten van de verzoekende staat.
De beklagrechter zal zich ook bij deze uitleg in het kader van de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv een eigen oordeel moeten vormen over de vraag of aannemelijk is dat de inbeslaggenomen stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. Onder omstandigheden, mede afhankelijk van hetgeen door de klager is aangevoerd, zal daarbij niet met een globaal oordeel kunnen worden volstaan en zal een kaal beroep op het vertrouwensbeginsel het oordeel van de rechtbank niet kunnen dragen.
Met inachtneming van dat toetsingskader stelt de raadkamer vast dat het op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk is dat klaagster eerst op 19 juni 2023 op de hoogte geraakt is van de doorzoeking en de inbeslagneming van haar toebehorende goederen. Ten onrechte is aangenomen dat klaagster niet binnen de termijn van veertien dagen na 23 mei 2023 toen de brief met de kennisgeving van de doorzoeking in haar woning is achtergelaten, een klaagschrift heeft willen indienen. Zij kon dat niet eerder doen dan na kennisneming van de brief van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juni 2023 waarna op 29 juni 2023 het klaagschrift is ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. In de tussentijd zijn de inbeslaggenomen goederen door de officier van justitie echter overgedragen aan de autoriteiten in Duitsland.
Gelet op het feit dat klaagster wel degelijk beklag heeft willen doen binnen de wettelijke termijn maar dat niet heeft kunnen doen door omstandigheden die buiten haar schuld liggen, is de raadkamer van oordeel dat de officier van justitie de goederen niet aan de Duitse justitiële autoriteiten had mogen overdragen.
De raadkamer acht het klaagschrift daarom gegrond en gelast de officier van justitie om de overgedragen goederen (een laptop, merk: Dell, een USB-stick, een navigatiesysteem, merk: Tomtom) terug te halen naar Nederland waarna het klaagschrift van klaagster over de onrechtmatigheid van het beslag door de raadkamer opnieuw kan worden beoordeeld. Daarbij kan ook de vraag aan de orde komen of überhaupt van de gegevens op de USB-stick en de laptop kennis genomen mag worden nu wordt gesteld dat het om gevoelige gegevens gaat die onder de geheimhoudingsplicht van klaagster vallen.”
4.3
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het beklag tot uitgangspunt genomen dat sprake is van inbeslagneming op grond van een op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse justitiële autoriteit tot het verlenen van rechtshulp. Het gaat in deze zaak echter om inbeslagneming waarmee uitvoering is gegeven aan een EOB. Bij de beoordeling van het klaagschrift heeft de rechtbank daarom ten onrechte niet het – onder 2.2.2 weergegeven – beoordelingskader aangelegd dat van toepassing is in een beklagprocedure in verband met de uitvoering van een EOB.
4.4
Het cassatiemiddel slaagt.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Overijssel, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2024.