Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
5.Beslissing
6 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een beschikking van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een klaagschrift van een klaagster die stelt eigenaar te zijn van in beslag genomen digitale gegevensdragers en een navigatiesysteem, welke in beslag zijn genomen ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van Duitse autoriteiten. De klaagster had haar klaagschrift ingediend na een doorzoeking op 23 mei 2023, maar het openbaar ministerie stelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, omdat dit niet binnen de gestelde termijn van veertien dagen na de kennisgeving van het beslag was gebeurd. De rechtbank had echter geoordeeld dat de klaagster niet op de hoogte was van de inbeslagname en dat zij pas op 19 juni 2023 kennis had genomen van het beslag, waarna zij op 29 juni 2023 haar klaagschrift indiende. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat de rechtbank ten onrechte niet het juiste beoordelingskader had toegepast dat van toepassing is bij een klaagschrift in verband met de uitvoering van een EOB. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling.