Onder de klaagster zijn ter uitvoering van een EOB voorwerpen, waaronder sieraden, inbeslaggenomen. De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag tegen deze inbeslagname. De beschikking van de rechtbank houdt hierover het volgende in:
“Feiten
Op 1 oktober 2020 is te Utrecht onder de klaagster op grond van artikel 94 lid 1 Sv beslag gelegd op een aantal goederen, waaronder een aantal sieraden. Klaagster stelt eigenaar te zijn van deze sieraden. De inbeslagname komt voort uit een Europees Onderzoeksbevel (EOB), afkomstig van de Spaanse autoriteiten.
Dit beslag is gelegd in het kader van de onder opgemeld parketnummer ingeschreven strafzaak tegen de mede-beslagene [betrokkene 1] . Hij wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen.
Standpunt klaagster
Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klaagster van de sieraden. Daartoe is allereerst aangevoerd dat klaagster ontvankelijk is in haar beklag, omdat volgens de verdediging onvoldoende is aangetoond dat de kennisgeving beklagrecht in het kader van een EOB aan klaagster is uitgereikt.
(...)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beklag. Daartoe is gesteld dat betrokkenen direct na afronding van de doorzoeking op 1 oktober 2020 door de verbalisanten in kennis zijn gesteld van de bevoegdheid om binnen 14 dagen na die kennisgeving een klaagschrift in te dienen bij de rechtbank. Er is voor de eerste maal geklaagd op 21 oktober 2020, wat betekent dat de termijn met een week is overschreden. Gelet op het feit dat dit klaagschrift niet binnen de termijn van 14 dagen is ingediend, dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard.
(...)
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 5.4.10 lid 1 Sv wordt de betrokkene bij wie in het kader van een uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen in kennis gesteld van zijn of haar bevoegdheid om binnen 14 dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv in te dienen bij de rechtbank.
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat aan klaagster een schriftelijke kennisgeving beklagrecht is overhandigd en dat deze in haar woning in een envelop op tafel is gelegd. Bovendien is klaagster door de rechter-commissaris en de hulpofficier van justitie mondeling in kennis gesteld van de mogelijkheid om een beklagprocedure te starten overeenkomstig artikel 552a Sv. De wet beschrijft, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet op welke manier die kennisgeving dient plaats te vinden.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan al hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen met nummer LERAG20009-221 is opgeschreven. Klaagster moet dan ook op de hoogte zijn geweest van de mogelijkheid een beklagprocedure ex artikel 552a Sv in te stellen. Niet is aannemelijk geworden dat zij vanaf het moment van de kennisgeving in haar woning niet in de gelegenheid was om dit tijdig te doen. Dit betekent dat, gelet op de wettelijke vereisten van artikel 5.4.10 Sv, de bezwaartermijn op 1 oktober 2020 is gaan lopen en dat het bezwaar niet binnen de termijn van twee weken is ingediend. Klaagster dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag.”