Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, had beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een zorgmachtiging was verleend voor de duur van zes maanden. De advocaat van betrokkene voerde aan dat zij niet voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden en dat zij niet fysiek was onderzocht door een psychiater. De rechtbank had vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, maar had in haar beschikking niet de gronden vermeld waarop dit oordeel berustte. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in haar motivering tekort was geschoten, omdat zij niet had aangegeven op welke gronden zij tot de conclusie was gekomen dat betrokkene niet bereid was om te worden gehoord. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het vaststellen van de bereidheid van een betrokkene om te worden gehoord in procedures die betrekking hebben op verplichte zorg.