Uitspraak
1.Procesverloop
2.Toelaatbaarheid verweerschrift
3.Beslissing
15 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een werknemer en de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). De werknemer had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam. De procedure betrof een verzoek van EUR om verlenging van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, nadat de initiële termijn was verstreken. De rolraadsheer van de Hoge Raad had het verzoek om uitstel afgewezen, omdat het verzoek te laat was ingediend. De werknemer voerde aan dat de termijn voor indiening van het verweerschrift was verstreken en dat er geen recht op verlenging bestond. EUR stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de procesinleiding en dat de termijn samenviel met de feestdagen, wat haar in de weg had gestaan om tijdig te reageren.
De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek tot verlenging van de verweertermijn terecht was afgewezen. De rolraadsheer had de argumenten van EUR beoordeeld en verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de kennisgeving over de indiening van het cassatieberoep tijdig was verzonden en dat EUR geen voldoende klemmende redenen had aangevoerd voor een andere beslissing. De Hoge Raad besloot het ingediende verweerschrift van EUR terzijde te leggen en verzocht de Procureur-Generaal om opnieuw conclusie te nemen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide.