Uitspraak
1.Procesverloop
De advocaat van de bewindvoerder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van een beschermingsbewindvoerder om namens een rechthebbende een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen. De bewindvoerder, die was benoemd over de goederen van de rechthebbende, had een verzoek ingediend voor de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank verklaarde de rechthebbende niet-ontvankelijk. Het gerechtshof bevestigde dit oordeel, waarbij het hof zich baseerde op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat het indienen van een dergelijk verzoek niet tot de taken van de beschermingsbewindvoerder behoort. De Hoge Raad bevestigde deze lijn en oordeelde dat, hoewel de wetgever in 2014 de taakomschrijving van de bewindvoerder had verruimd, dit niet betekende dat de bewindvoerder ook bevoegd was om een verzoek tot schuldsanering in te dienen. De Hoge Raad benadrukte dat de beschermingsbewindvoerder wel de taak heeft om de rechthebbende te begeleiden in het voldoen aan de eisen voor schuldsanering, maar dat het indienen van het verzoek een andere bevoegdheid vereist die niet aan de bewindvoerder is toegekend. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof.