ECLI:NL:HR:2010:BN8056

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03912
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het gerechtshof te Arnhem inzake de afgifte van een verklaring door een advocaat in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de vraag of een door een advocaat afgegeven verklaring, zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, onder f van de Faillissementswet, voldoet aan de wettelijke eisen voor de schuldsanering. Verzoekers tot cassatie, [verzoeker 1] en [verzoekster 2], hadden bij de rechtbank verzoekschriften ingediend voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank verklaarde hen niet-ontvankelijk omdat de bijgevoegde verklaring niet voldeed aan de eisen, aangezien deze was afgegeven door een advocaat die niet gemandateerd was door het college van burgemeester en wethouders. Het hof bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever het van belang achtte dat voorafgaand aan de wettelijke schuldsanering een buitengerechtelijke schuldregeling wordt beproefd. De verklaring die bij het verzoek tot schuldsanering moet worden overgelegd, dient als een betrouwbaar kompas voor de rechter. De Hoge Raad concludeerde dat er geen goede grond is voor het onderscheid dat advocaten niet bevoegd zijn om de verklaring af te geven, terwijl zij wel bekwaam zijn in schuldbemiddeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

5 november 2010
Eerste Kamer
09/03912
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoekers tot cassatie zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 188627/FT-RK 09.894 en 188629/FT-RK 09.895 van de rechtbank Arnhem van 10 augustus 2009,
b. het vonnis in de zaak 188631/FT-RK 09.897 en 188633/FT-RK 09.898 van de rechtbank Arnhem van 10 augustus 2009,
c. het arrest in de zaak met zaaknummers 200.040.292 en 200.042.468 van het gerechtshof te Arnhem van 21 september 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verzoeker] c.s. hebben bij de rechtbank verzoekschriften ingediend, respectievelijk op de voet van art. 284 F. tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en van art. 287a F. tot het geven van een bevel in te stemmen met een dwangakkoord. Bij deze verzoekschriften was een verklaring gevoegd als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, F., afgegeven door een advocaat.
De rechtbank heeft [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek op de grond dat, voor zover in cassatie van belang, de bijgevoegde verklaring niet voldeed aan de eisen van art. 285 lid 1, onder f, omdat deze was afgegeven door een advocaat.
Het beroep van [verzoeker] c.s. hiertegen is door het hof verworpen. Hiertoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen. De verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, is afgegeven door een advocaat die wel het voorafgaande schuldregelingstraject heeft verzorgd maar van wie niet is gebleken dat hij, zoals de wet eist, krachtens een mandaat van het college van burgemeester en wethouders was gemachtigd tot het afgeven van de verklaring. De stelling van [verzoeker] c.s. dat de wettelijke regeling inzake de afgifte van de verklaring leidt tot een monopoliepositie van de gemeentelijke kredietbanken en tot onwenselijke gevolgen (zoals lange wachttijden voor het verkrijgen van de medewerking voor de afgifte van de bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te voegen verklaring), kan niet rechtvaardigen dat de rechter een uit een recent herziene wettelijke regeling voortvloeiend vereiste terzijde stelt. (rov. 3.3.)
3.2 Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de meerbedoelde verklaring niet voldoet aan de eisen van art. 285 lid 1, onder f, nu deze is afgegeven door een advocaat die weliswaar tot het afgeven van de verklaring door het college van burgemeester en wethouders van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar niet is gemandateerd maar die wel bevoegd is - ingevolge art. 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet (Wck) - de schuldenaar bijstand te verlenen bij het treffen van een schuldregeling buiten rechte en voor de schuldenaar op de voet van art. 287a F. een verzoek in te dienen tot verlening van een bevel tot instemming met een aangeboden schuldregeling.
3.3.1 Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 285 lid 1, onder f, als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3, heeft de wetgever het van belang geacht (i) dat voorafgaande aan de wettelijke schuldsanering eerst een buitengerechtelijke schuldregeling wordt beproefd, (ii) dat bij een daarop volgend verzoek tot schuldsanering en/of tot een bevel als bedoeld in art. 287a, een verklaring wordt overgelegd als omschreven in art. 285 lid 1, onder f, en (iii) dat deze verklaring een betrouwbaar kompas vormt voor de rechter bij de beoordeling of in voldoende mate een minnelijke regeling is beproefd. Voorts blijkt dat volgens de oorspronkelijke tekst slechts het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W), dan wel, krachtens mandaat, de gemeentelijke kredietbanken bevoegd waren de verklaring af te geven, doch dat ingevolge een amendement de in de uiteindelijke wettekst opgenomen mogelijkheid is geopend dat de verklaring ook wordt afgegeven door krachtens art. 48 lid 1, onder d, Wck aangewezen (rechts-)personen, dan wel categorieën daarvan. Dat amendement was ingegeven door de wens "dat bonafide private schuldhulpverleners, die immers grote ervaring hebben op het terrein van de schuldhulpverlening, ook een verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel e [thans: f] van de Faillissementswet, kunnen afgeven".
3.3.2 Mede in aanmerking genomen dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 Wck (art. 288 lid 2, aanhef en onder b, F.), is aldus een systeem ontstaan waarin de personen, bedoeld in art. 48 lid 1, onder c, Wck, onder wie advocaten, wel uit hoofde van hun beroep of aanstelling bevoegd zijn zich op professionele wijze bezig te houden met schuldbemiddeling, en daartoe dus bekwaam worden geacht, maar niet bevoegd zijn een verklaring af te geven als hier in het geding, ook niet krachtens mandatering door B&W, terwijl mandatering wel mogelijk is ten aanzien van de personen en instellingen, bedoeld in art. 48 lid 1, onder d, Wck, voor zover zij in een algemene maatregel van bestuur als aldaar voorzien, zijn aangewezen, welke aanwijzing dan heeft plaatsgevonden omdat zij bekwaam worden geacht zich met schuldbemiddeling te belasten.
3.3.3 Voor dit onderscheid bestaat geen goede grond. Een redelijke wetstoepassing brengt daarom mee dat aanvaard wordt dat de verklaring als bedoeld in art. 285 lid 1, onder f, ook kan worden afgegeven door de personen, bedoeld in art. 48 lid 1, onder c, Wck.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 21 september 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 november 2010.