Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 30 januari 2024;
- de stukken van de eerste aanleg, ingekomen bij e-mailbericht (via zivver)/formulier van 4 maart 2024;
- het e-mailbericht (via zivver) met twee producties (4 en 5) van 12 maart 2024.
3.De beoordeling
niettot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort om een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
tijdensde wettelijke schuldsaneringsregeling. Die beschikking luidt – voor zover hier relevant - als volgt (vetgeprint GHSHE):
of het voeren van de desbetreffende procedure tot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort.
1
2
om in het geval waarin op de rechthebbende de schuldsaneringsregeling is toegepast, ervoor te zorgen dat het vrij te laten bedrag en de boedelbijdrage juist worden vastgesteld. Daarmee kan de beschermingsbewindvoerder immers bijdragen aan het stabiliseren van de financiële situatie van de rechthebbende. Dit betekent dat de beschermingsbewindvoerder in procedures die de vraag betreffen welk deel van het inkomen in het kader van de schuldsaneringsregeling aan de boedel dient te worden afgedragen, op grond van art. 1:441 lid 1 BW de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt. De rechthebbende kan in dergelijke procedures niet zelf als formele procespartij optreden.’
nietheeft beoogd om de lijn van het arrest van 2012 te veranderen. Het hof verwijst naar de Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3 (MvT) en nr. 6 (Nota n.a.v. het verslag).
Uit die Nota n.a.v. het verslag citeert het hof de navolgende passage op pagina 8, die bevestigt dat de wetgever de lijn van het arrest van 2012 nog steeds aanhangt (KS II 33054 nr. 6, p. 8) (vetgeprint GHSHE):
bij de aanvraag schuldsanering worden ingeschakeld.
Men zie over de betrokkenheid van de beschermingsbewindvoerder bij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (LJN BV 4010).’