Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen IV-Groep c.s. en SRLEV N.V. (Zwitserleven). IV-Groep c.s., bestaande uit meerdere vennootschappen gevestigd in Papendrecht en Zwijndrecht, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest was eerder gewezen op 31 mei 2022 en betrof een geschil over de uitleg van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenverzekeraar. De centrale vraag was of in deze overeenkomst een bijbetalingsverplichting bij een dekkingstekort kon worden overeengekomen, en of dit in strijd was met de artikelen 23 en 25 van de Pensioenwet.
De Hoge Raad heeft de klachten van IV-Groep c.s. over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van IV-Groep c.s. verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Zwitserleven zijn begroot op een totaal van € 16.429,--, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.