Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
8 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1961, die is veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan medeplegen van oplichting door een rechtspersoon. De Hoge Raad behandelt twee hoofdvragen: de procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging, en de vorderingen van benadeelde partijen in het kader van de schuldsaneringsregeling.
Ten eerste oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet gehouden was om zich aan de gemaakte procesafspraken te houden. Het hof heeft terecht overwogen dat het volgen van deze afspraken niet zou leiden tot een snelle afdoening van de zaak en dat de straftoemeting zoals voorgesteld in de procesafspraken te veel afwijkt van wat het hof passend acht. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad over de zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechter in strafzaken.
Ten tweede heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet onder de schuldsaneringsregeling vallen. De verdediging stelde dat de vorderingen niet geverifieerd waren omdat ze niet tijdig waren ingediend bij de bewindvoerder. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet onder de Wsnp vallen, omdat de verdachte de rechtbank niet op de hoogte heeft gebracht van deze vorderingen bij zijn toelating tot de schuldsanering. De Hoge Raad heeft de beslissing van het hof bevestigd, maar heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, die wordt verminderd tot zeventien maanden en drie weken, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen.