AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Cassatie over de hoedanigheid van bestuurder in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen na ingrijpen van een inzittende
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de hoedanigheid van bestuurder in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM). De zaak betreft een ongeval waarbij een inzittende van een auto, die door [eiser] werd bestuurd, plotseling de handrem aantrok, wat leidde tot een ernstig ongeval. De vraag die centraal staat is of [eiser] zijn hoedanigheid van bestuurder heeft verloren door het ingrijpen van de inzittende. De Hoge Raad heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van het begrip 'bestuurder' in de context van de WAM.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was betrokken bij een eenzijdig ongeval met een personenbusje van een voetbalvereniging. Tijdens het rijden trok een inzittende, de trainer, plotseling de handrem aan, waardoor de auto in een ongecontroleerde slip raakte en tegen een pilaar botste. [eiser] en een teamgenoot raakten ernstig gewond, waarbij de teamgenoot overleed. [eiser] heeft schadevergoeding geëist van Nationale Nederlanden, de verzekeraar, maar deze stelde dat er geen dekking was onder de WAM omdat de bestuurder niet gedekt is voor schade die hij aan zichzelf toebrengt.
De rechtbank oordeelde dat [eiser] ten tijde van het ongeval niet langer als bestuurder kon worden aangemerkt, maar het hof vernietigde deze beslissing en oordeelde dat [eiser] wel degelijk als bestuurder moest worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft nu de vraag aan het HvJEU voorgelegd of de verplichte verzekering ook dekking biedt voor de schade van de bestuurder in situaties waarin een inzittende ingrijpt in de besturing van het voertuig. De Hoge Raad houdt het geding aan totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
Voetnoten
3.Voetnoot hof: “Vgl. HR 30 augustus 2005, [ECLI:NL:HR:2005:AT7292], Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7.” 4.Voetnoot hof: “Rechtbank Limburg 12 februari 2014 ECLI:NL:RBLIM:2014:11513. Overigens heeft de rechtbank, naar het oordeel van dit hof met juistheid overwogen: ‘De rechtbank is van oordeel dat het feit dat Y in het strafrechtelijk vonnis van de rechtbank van 2 december 2011 is aangemerkt als bestuurder onder de WVW 1994, niet zonder meer betekent dat X niet meer als bestuurder in de zin van de WAM kan worden aangemerkt.’ ” 5.Voetnoot hof: “BenGH 8 december 1994. NJ 1995/529; VR 1995/114 /Assurance-Liegeoise/Adam, r.o. 20.”
6.Voetnoot hof: “BenGH 8 december 1994, NJ 1995/529; VR 1995/114 /Assurance-Liegeoise/Adam. Noot M.M. Mendel, die onder 3. daarbij als voorbeelden noemt: een passagier die plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven of met een krant plotseling de bestuurder het uitzicht heeft ontnomen, zie F.J. Blees, Vrb. 1995 p. 27. Of een meegenomen lifter, die een ontsnapte misdadiger blijkt te zijn, dwingt met zijn pistool een automobilist een politieauto te rammen in een poging door een blokkade te dwingen.”
7.Voetnoot hof: “Zie hierover Blees, Vrb. 1993, p. 4 e.v.”
9.Derde Richtlijn 90/232/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, PbEG 1990, L 129/33.
10.Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (gecodificeerde versie), PbEG 2009, L 263/11.
11.Tweede Richtlijn 84/5/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, PbEG 1984, L 8/17.
12.HvJEU 30 juni 2005, zaak C-537/03, ECLI:EU:C:2005:417 (Candolin), punt 27-30. Vgl. HvJEU 19 april 2007, zaak C356/05, ECLI:EU:C:2007:229 (Farrell/Whitty), punt 24-29.
13.HvJEU 30 juni 2005, zaak C- 537/03, ECLI:EU:C:2005:417, punt 32.
14.Richtlijn van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (72/166/EEG), PbEG 1972, L 103/1.
15.Richtlijn 2000/26/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering), PbEG 2000, L 181/65; Richtlijn 2005/14/EG van 11 mei 2005 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, PbEU 2005, L 149/14; Richtlijn (EU) 2021/2118 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, PbEU 2021, L 430/1.