ECLI:NL:HR:2005:AT7292
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de bestuurderstatus in de Wegenverkeerswet 1994 na het aantrekken van de handrem
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig te [woonplaats], was betrokken bij een verkeersongeval op 18 april 2002 te Eindhoven. Hij zat als passagier in een busje dat door een ander werd bestuurd. Tijdens het rijden trok hij de handrem aan, wat leidde tot een slip en een ongeval waarbij twee inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen.
De Hoge Raad moest beoordelen of de verdachte als 'bestuurder' in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 kon worden aangemerkt, ondanks het feit dat hij niet op de bestuurdersstoel zat. Het Hof had geoordeeld dat elke persoon die bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en daarmee de voortbeweging en rijrichting beïnvloedt, als bestuurder kan worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het aantrekken van de handrem door de verdachte inderdaad invloed had op de rijrichting van het voertuig, waardoor hij als bestuurder kon worden beschouwd.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de argumenten in de cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit arrest benadrukt de reikwijdte van het begrip 'bestuurder' in de Wegenverkeerswet en de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan, ongeacht de fysieke positie van de persoon in het voertuig.