ECLI:NL:HR:2005:AT7292

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02595/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bestuurderstatus in de Wegenverkeerswet 1994 na het aantrekken van de handrem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig te [woonplaats], was betrokken bij een verkeersongeval op 18 april 2002 te Eindhoven. Hij zat als passagier in een busje dat door een ander werd bestuurd. Tijdens het rijden trok hij de handrem aan, wat leidde tot een slip en een ongeval waarbij twee inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen.

De Hoge Raad moest beoordelen of de verdachte als 'bestuurder' in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 kon worden aangemerkt, ondanks het feit dat hij niet op de bestuurdersstoel zat. Het Hof had geoordeeld dat elke persoon die bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en daarmee de voortbeweging en rijrichting beïnvloedt, als bestuurder kan worden aangemerkt. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het aantrekken van de handrem door de verdachte inderdaad invloed had op de rijrichting van het voertuig, waardoor hij als bestuurder kon worden beschouwd.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de argumenten in de cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid. Dit arrest benadrukt de reikwijdte van het begrip 'bestuurder' in de Wegenverkeerswet en de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan, ongeacht de fysieke positie van de persoon in het voertuig.

Uitspraak

30 augustus 2005
Strafkamer
nr. 02595/04
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juli 2004, nummer 20/003418-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de bewijsvoering, de opgelegde straf, strafmotivering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 juni 2003, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. In het middel wordt geklaagd over de verwerping van het op de terechtzitting gevoerde verweer dat de verdachte niet als bestuurder in de zin van art. 179 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kan worden aangemerkt.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 april 2002 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als passagier van een voertuig (personenbusje), welk busje door een ander werd bestuurd over de weg, de rijksweg A67, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig de handrem van dat busje op een zodanige manier aan te trekken dat ten gevolge daarvan dat busje in een slip is geraakt, en (vervolgens) op zijn kant is gevallen, waardoor twee inzittenden (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ten aanzien van [slachtoffer 1]: hersenschudding en een gebroken heiligbeen en een scheurtje in het bekkenstelsel en een gebroken hand of een gebroken vinger, en ten aanzien van [slachtoffer 2]: een gecompliceerde bovenarmfractuur werd toegebracht."
3.3. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van het gevoerde verweer het volgende in:
"Naar het oordeel van het hof kan als feitelijk bestuurder - en daarmee tevens als verkeersdeelnemer - worden aangemerkt elke persoon die bedieningsorganen van een motorrijtuig hanteert en door middel daarvan de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig beïnvloedt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte als passagier toen hij vaststelde dat het verkeer voor hem vaart minderde, heeft gezegd: 'Even bijremmen' of woorden van gelijke strekking en daarop de handrem van het voertuig heeft aangetrokken. Verdachte heeft daarmee zeer bewust een bedieningsorgaan van het motorrijtuig gehanteerd, en zodoende de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig beïnvloed.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich dan ook op dat moment en daardoor gemanifesteerd als bestuurder in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, en kan hij derhalve in die zin ook als verkeersdeelnemer worden aangemerkt."
3.4. Art. 179 WVW 1994 luidt, voorzover hier relevant, als volgt:
"1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 6, 7, eerste lid, 8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd."
3.5. Het oordeel van het Hof dat de verdachte door het aantrekken van de handrem van een auto een bedieningsorgaan van die auto heeft gehanteerd waardoor de voortbeweging en rijrichting van die auto werden beïnvloed en aldus als bestuurder van die auto heeft gefungeerd, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip 'bestuurder' in de zin van de WVW 1994. Het oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte zich bij het aantrekken van de handrem niet op de bestuurdersplaats bevond.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 30 augustus 2005.