Uitspraak
Nationale Nederlanden,
[naam1],
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
3.De feiten
3.3 [naam1] , [naam2] en [naam3] zijn na de wedstrijd met de auto naar het
(…)
4.Het oordeel van het hof
Een hoger beroep dat op voet van art 1019cc lid 3, aanhef en onderdeel a is ingesteld heeft te gelden als een tussentijds beroep in de procedure ten principale. Deze uitspraak in het hoger beroep tegen de deelgeschilbeschikking van de rechtbank is daarmee een tussenuitspraak.
Het hof zal, bij de bespreking van de grieven, van het door de rechtbank weergegeven uitgangspunt uitgaan, omdat dit is gebaseerd op de door de rechtbank genoemde parlementaire geschiedenis en op een bestendige lijn in de jurisprudentie. Hoewel dat betekent dat het hof thans enkel zal beoordelen of sprake is van WAM-aansprakelijkheid van Nationale Nederlanden voor de door [naam1] geleden en nog te lijden schade, laat dat onverlet dat beoordeling van de aanspraak van [naam1] op SVI-dekking in de bodemprocedure bij de rechtbank alsnog zal hebben plaats te vinden.
Uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM4.6 Omdat het begrip ‘bestuurder’ in de WAM niet nader is omschreven, heeft de rechtbank overwogen dat op basis van de omschrijving door het Benelux Gerechtshof van het begrip ‘bestuurder’ [1] en de omschrijving daarvan in de WVW 1994 [2] als ‘bestuurder’ in de zin van de WAM moet worden aangemerkt: ‘de persoon die daadwerkelijk en zelfstandig de bedieningsorganen van het voertuig hanteert en aldus de voortbeweging, richting en snelheid van het voertuig bepaalt.’ De rechtbank heeft vervolgens de vraag of [naam1] als bestuurder in de zin van de WAM kon worden aangemerkt ten tijde van het schadeveroorzakende ongeval ontkennend beantwoord en is daarmee tot het oordeel gekomen dat Nationale Nederlanden de uitsluiting van artikel 4 lid 1 WAM, zoals neergelegd in artikel 24 lid 3 van de polisvoorwaarden, niet aan [naam1] kan tegenwerpen. Zij heeft daarbij overwogen dat dit temeer klemt nu de WAM strekt ter bescherming van slachtoffers in het verkeer, op grond waarvan een uitsluitingsclausule strikt dient te worden uitgelegd.
4.7 Nationale Nederlanden is het daarmee niet eens en stelt onder meer dat [naam1] steeds bestuurder is gebleven, ondanks het feit dat [naam4] met het aantrekken van de handrem een bedieningsorgaan van het motorrijtuig hanteerde. De hoedanigheid van de bestuurder verandert volgens Nationale Nederlanden niet als een passagier/inzittende zich met de rijrichting bemoeit, dusdanig dat met het motorrijtuig schade wordt veroorzaakt. Nationale Nederlanden is het ook niet eens met de overweging van de rechtbank dat de uitsluitingsclausule strikt moet worden uitgelegd. Elke bestuurder, aansprakelijk of niet, kan artikel 4 WAM tegengeworpen worden. Ten slotte stelt zij dat in de omstandigheden van het geval ook geen aanleiding kan worden gevonden om af te wijken van de wettelijke bepaling en de daarop gebaseerde polisvoorwaarde.
4.8 Het hof volgt de rechtbank niet in de door haar gegeven uitleg van het begrip ‘bestuurder’ en haar daarop volgende oordeel dat de handeling van [naam4] tot gevolg had dat [naam1] vanaf dat moment niet meer als bestuurder kon worden aangemerkt, omdat hij niet meer in staat was om zelf de auto nog feitelijk te besturen. Het hof is met onder meer
A-G Machielse in zijn conclusie bij het arrest van de HR van 30 augustus 2005 van oordeel dat ‘men niet ophoudt “bestuurder” te zijn als de beweging van het voertuig oncontroleerbaar is geworden.’ [3]
Dat de handremtrekker de andere bestuurder, heeft overruled door de rol van bestuurder naar zich toe te trekken, maakt naar het oordeel van het hof dus niet dat er niet nog (steeds) sprake is van een andere bestuurder.
Ook de uitspraken van de strafrechters in de zaak tegen [naam4] , leiden niet tot een andere interpretatie. Zo heeft dit hof in die strafzaak overwogen dat [naam4] zich ‘in juridische zin’ heeft gedragen als bestuurder en daarmee ‘de werkelijke bestuurder’ totaal heeft verrast, terwijl ook de Hoge Raad heeft overwogen dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte ( [naam4] , hof) als passagier aan de handrem heeft getrokken, welke ingreep de bestuurder totaal verraste.
4.13 Ook uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt naar het oordeel van het hof niet dat artikel 4 lid 1 beperkt moet worden uitgelegd. Hoewel uit de door de rechtbank genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van 30 juni 2005 en de daarin genoemde Tweede richtlijn motorrijtuigenverzekering weliswaar volgt ‘
dat het in het belang van de slachtoffers is dat de gevolgen van bepaalde uitsluitingsclausules worden beperkt tot de betrekkingen tussen de verzekeraar en de voor het ongeval aansprakelijke persoon’, is onder invloed van de Derde richtlijn motorrijtuigverzekering in artikel 4 lid 1 WAM juist bepaald dat (alleen) de aansprakelijkheid jegens de bestuurder nog van dekking kan worden uitgezonderd. [7]
Het hof overweegt gelet daarop dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom deze bepaling een uitzondering zou bevatten op de uitsluiting in artikel 24.3 van de polisvoorwaarden voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt en dat ook het beroep op artikel 6:238 lid 2 BW om die reden niet kan slagen.
5.De slotsom
griffierecht: € 772,-
salaris advocaat: 2.228,- (2 punten tarief II à € 1.114,- per punt)