In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, [X] B.V., had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2020. De zaak betreft de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bremmer, had een dochtermaatschappij die op 17 november 2014 een vliegtuig had aangekocht voor een koopsom van $ 8.050.000, waarvan een deel als aanbetaling in 2014 was voldaan. De resterende koopsom was pas verschuldigd op het moment van levering in 2015. Tussen de aankoopdatum en de balansdatum was de koers van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro gestegen, wat leidde tot een hogere betalingsverplichting in euro's op de balansdatum. De belanghebbende had deze toename als valutaverlies aangemerkt in haar aangifte, maar de Inspecteur had dit niet geaccepteerd.
Het Gerechtshof oordeelde dat het in strijd was met goed koopmansgebruik om een ongerealiseerd valutaverlies ten laste van de winst te brengen. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat goed koopmansgebruik vereist dat de koopsom van een bedrijfsmiddel op de fiscale balans wordt geactiveerd op het moment van levering. De Hoge Raad oordeelde dat de toename van de betalingsverplichting niet ten laste van de winst van het jaar 2014 mocht worden gebracht, maar dat dit bedrag geactiveerd moest worden. De klacht van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.