ECLI:NL:HR:2023:891
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitstel van de zitting in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende, een belastingplichtige, had eerder verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 19 januari 2022, waarin het administratieve beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van zijn belastingschuld was behandeld. De Rechtbank had geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen, omdat de uitspraak op het administratieve beroep geen voor bezwaar vatbare beschikking was.
De belanghebbende had op 7 april 2022 verzocht om uitstel van de zitting die op 22 april 2022 gepland stond, maar dit verzoek werd afgewezen. De Rechtbank stelde vast dat de belanghebbende zonder bericht van verhindering niet op de zitting was verschenen. In de bestreden uitspraak verklaarde de Rechtbank het verzet ongegrond.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende over de vaststelling van de Rechtbank dat hij niet ter zitting was verschenen, niet tot cassatie konden leiden. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat zij niet bevoegd was om het beroep te behandelen. De Hoge Raad besloot het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, maar droeg de Staatssecretaris van Financiën wel op om het griffierecht dat de belanghebbende had betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige verzoeken om uitstel en de noodzaak voor rechters om gemotiveerd te beslissen op dergelijke verzoeken. De Hoge Raad bevestigde dat de Rechtbank in haar oordeel over de bevoegdheid correct had gehandeld, wat leidde tot de beslissing om de bestreden uitspraak niet te vernietigen.