ECLI:NL:HR:2023:358
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verzoek om uitstel van zitting in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om uitstel van een zitting die gepland stond op 19 juli 2022. Belanghebbende had eerder, op 16 juni 2022, een gemotiveerd verzoek om uitstel ingediend, omdat zijn gemachtigde op de geplande datum verhinderd was. Het Gerechtshof Amsterdam had echter in zijn uitspraak geoordeeld dat het onderzoek ter zitting zonder aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde kon plaatsvinden, wat door belanghebbende als onbegrijpelijk werd bestempeld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel niet was ingewilligd. De Hoge Raad benadrukte dat indien een belanghebbende tijdig een verzoek indient met gewichtige redenen voor afwezigheid, de rechter dit verzoek moet honoreren, tenzij er zwaarder wegende belangen zijn. Aangezien het Hof geen gemotiveerde beslissing had gegeven op het verzoek om uitstel, oordeelde de Hoge Raad dat het middel van belanghebbende slaagde en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en werd bepaald dat belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak over de procedurele rechten van belanghebbenden in belastingzaken.