ECLI:NL:HR:2023:358

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
22/03073
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek om uitstel van zitting in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een verzoek om uitstel van een zitting die gepland stond op 19 juli 2022. Belanghebbende had eerder, op 16 juni 2022, een gemotiveerd verzoek om uitstel ingediend, omdat zijn gemachtigde op de geplande datum verhinderd was. Het Gerechtshof Amsterdam had echter in zijn uitspraak geoordeeld dat het onderzoek ter zitting zonder aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde kon plaatsvinden, wat door belanghebbende als onbegrijpelijk werd bestempeld.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om uitstel niet was ingewilligd. De Hoge Raad benadrukte dat indien een belanghebbende tijdig een verzoek indient met gewichtige redenen voor afwezigheid, de rechter dit verzoek moet honoreren, tenzij er zwaarder wegende belangen zijn. Aangezien het Hof geen gemotiveerde beslissing had gegeven op het verzoek om uitstel, oordeelde de Hoge Raad dat het middel van belanghebbende slaagde en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, en werd bepaald dat belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak over de procedurele rechten van belanghebbenden in belastingzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/03073
Datum24 maart 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 juli 2022, nrs. 21/00408 tot en met 21/00413, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 20/1719 tot en met HAA 20/1723 en HAA 20/2752) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, een navorderingsaanslag in het recht van successie en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Bij aangetekende brief van 9 juni 2022 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 19 juli 2022.
2.2
De zaak van belanghebbende is door de Rechtbank en door het Hof behandeld gelijktijdig met de zaak tegen [A], de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is met zaaknummer 22/03074. Voor beide belanghebbenden is in beroep en in hoger beroep dezelfde gemachtigde opgetreden.
2.3
De gemachtigde heeft op 16 juni 2022 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting, onder meer aanvoerend dat hij op de door het Hof genoemde datum verhinderd was. Dit verzoek is ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en door dit Gerechtshof dezelfde dag doorgestuurd naar het Hof.
2.4
In de bestreden uitspraak is vermeld dat bij het onderzoek ter zitting op 19 juli 2022 aan de zijde van belanghebbende niemand is verschenen, hoewel de gemachtigde overeenkomstig de wet is uitgenodigd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel voert aan dat het oordeel van het Hof dat het onderzoek ter zitting buiten aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde heeft kunnen plaatsvinden onbegrijpelijk is, nu de gemachtigde op 16 juni 2022 een gemotiveerd verzoek om uitstel van de voor 19 juli 2022 geplande zitting heeft ingediend.
3.2
Indien een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig, onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of hij zich daarop niet kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden, dient de rechter dat verzoek in te willigen, tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende belangen aan uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient de rechter in zijn uitspraak te motiveren. [1]
3.3
De bestreden uitspraak bevat geen gemotiveerde beslissing op het hiervoor in 2.3 genoemde verzoek. Het middel slaagt. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 22/03074 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding moet worden toegekend.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.348, derhalve € 1.674, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:789, rechtsoverweging 2.2.2 en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3529, rechtsoverweging 3.3.1.