ECLI:NL:HR:2023:820

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
20/01279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over invoer van cocaïne en criminele organisatie met betrekking tot de redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2020. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden naar Nederland, en was tevens deelnemer aan een criminele organisatie die zich bezighield met deze invoer. De zaak betreft ook het voorhanden hebben van patronen in het kader van de Wet wapens en munitie.

De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf.

Het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden, wat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit heeft de Hoge Raad doen besluiten de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden te verminderen met twee maanden, resulterend in een nieuwe straf van zestien maanden. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01279
Datum6 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2020, nummer 23-000060-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak doet nadat meer dan 36 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met twee maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juni 2023.