Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
6 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2020. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden naar Nederland, en was tevens deelnemer aan een criminele organisatie die zich bezighield met deze invoer. De zaak betreft ook het voorhanden hebben van patronen in het kader van de Wet wapens en munitie.
De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf.
Het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden, wat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit heeft de Hoge Raad doen besluiten de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden te verminderen met twee maanden, resulterend in een nieuwe straf van zestien maanden. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen.