Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
26 mei 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Inbev Nederland B.V. en Beleggingsmaatschappij Reimborg B.V. Inbev, de eiseres tot cassatie, had een bedrijfspand gehuurd van Reimborg en vorderde een nadere vaststelling van de huurprijs. De zaak kwam in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar Inbev een incidentele memorie tot aanhouding indiende vanwege een internetstoring die de indiening voor het roltijdstip verhinderde. Het hof verklaarde Inbev niet-ontvankelijk in haar hoger beroep omdat het recht op het nemen van de memorie van grieven was vervallen. De advocaat van Inbev stelde dat de internetstoring niet aan hem toe te rekenen was, maar het hof oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De Hoge Raad heeft de rolbeslissing van het hof vernietigd en het geding terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten beoordelen of de incidentele vordering tot aanhouding eerst en vooraf diende te worden beslist, en dat de advocaat van Inbev de gelegenheid had moeten krijgen om de internetstoring en de niet-toerekenbaarheid daarvan toe te lichten. De Hoge Raad heeft Reimborg in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.