ECLI:NL:HR:2023:571

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
21/04088
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslagen grondbelasting en wettelijke heffingssystematiek in Aruba

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aanslagen grondbelasting die zijn opgelegd aan [X] N.V. door de Minister van Financiën van Aruba. De zaak betreft de aanslagen voor de belastingjaren 2017, 2018 en 2019, waarbij de belastingplichtige in beroep ging tegen de uitspraken van de Inspecteur en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019. De Hoge Raad oordeelde dat de aanslag voor 2019 een eerste aanslag is die de Inspecteur mocht opleggen, met inachtneming van het gewijzigde tarief van 0,6 procent. De waarde van de onroerende zaak werd vastgesteld op Afl. 250.000.000, wat leidde tot een vermindering van de aanslag grondbelasting voor 2019 tot Afl. 1.500.000.

De Minister had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat had geoordeeld dat de aanslag voor 2019 ontoelaatbaar was. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof verworpen en de aanslag grondbelasting voor 2019 herzien. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de wettelijke heffingssystematiek en de voorwaarden waaronder aanslagen kunnen worden opgelegd. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04088
Datum14 april 2023
ARREST
in de zaak van
de MINISTER VAN FINANCIËN VAN ARUBA (hierna: Minister)
tegen
[X] N.V. gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 30 juli 2021, nrs. AUA2020H00035 tot en met AUA2020H00037 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (nrs. AUA201903187 tot en met AUA201903189) betreffende de ten aanzien van belanghebbende op grond van de Landsverordening grondbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019 gegeven aanslagen met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat 1] te [Q].

1.Geding in cassatie

De Minister, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. van Scharrenburg, heeft een verweerschrift ingediend.
De Minister heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 29 november 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]
De Minister heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbende is op grond van de Landsverordening grondbelasting (hierna: de Lgb) op 31 mei 2017 een aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2017 en op 31 mei 2018 een aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2018 bekendgemaakt ter zake van een aan belanghebbende toebehorende onroerende zaak naar een belastbare waarde van Afl. 400.262.816 en een tarief van 0,4 procent, beide aanslagen resulterend in een verschuldigd bedrag van Afl. 1.600.811.
2.2
Met ingang van 1 januari 2019 is de Lgb gewijzigd, waarbij het tarief voor belastingplichtigen, niet zijnde natuurlijke personen is gewijzigd van 0,4 procent naar 0,6 procent
. [3]
2.3
Aan belanghebbende is als niet-natuurlijke persoon ter zake van de hiervoor in 2.1 bedoelde onroerende zaak op 31 mei 2019 een aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019 bekendgemaakt naar een waarde van Afl. 400.262.816, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van Afl. 2.401.656 onder toepassing van een tarief van 0,6 procent.
2.4
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslagen 2017, 2018 en 2019 verminderd tot aanslagen naar een waarde van Afl. 275.000.000. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
2.5
Het Gerecht heeft voor de aanslag grondbelasting 2017 de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op Afl. 250.000.000 en die aanslag verminderd tot Afl. 999.760. Het Gerecht heeft het beroep van belanghebbende tegen de aanslag grondbelasting 2019 ongegrond verklaard en daarbij, voor zover in cassatie van belang, overwogen dat de Inspecteur is gehouden die aanslag verder te verminderen en daarbij moet uitgaan van een waarde van Afl. 250.000.000.
2.6
Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of de hiervoor in 2.3 vermelde aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019 een eerste aanslag is en, zo nee, of die aanslag in dat geval ontoelaatbaar is.
2.7
Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de aanslag niet een eerste aanslag betreft, en dat deze tweede aanslag ontoelaatbaar is. Daaraan heeft het Hof ten grondslag gelegd dat bij aanvang van het vijfjarige tijdvak 2017-2021 weliswaar geen fysieke aanslag voor het belastingjaar 2019 is vastgesteld doch dat de wettelijke heffingssystematiek meebrengt dat de aanslag grondbelasting voor het jaar 2019 vóór 1 januari 2017 is vastgesteld, zodat de hiervoor in 2.3 bedoelde aanslag grondbelasting 2019 een tweede aanslag betreft.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt onder meer over het hiervoor in 2.7 weergegeven oordeel van het Hof. Het betoogt dat het Hof heeft miskend dat de hiervoor in 2.3 bedoelde aanslag een eerste aanslag voor het belastingjaar 2019 is die de Inspecteur mocht opleggen met inachtneming van het gewijzigde tarief van 0,6 procent.
3.2
In zoverre slaagt het middel op de gronden die zijn vermeld in de heden in de zaak met nummer 22/00456 (ECLI:NL:HR:2023:488) uitgesproken prejudiciële beslissing van de Hoge Raad.
3.3
De uitspraak van het Hof kan daarom niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het Hof heeft – in cassatie onbestreden – de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op Afl. 250.000.000, zodat de aanslag grondbelasting 2019 met inachtneming van het tarief van 0,6 procent moet worden verminderd tot een bedrag van Afl. 1.500.000.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover deze uitspraak betrekking heeft op de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019,
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht, maar uitsluitend voor zover die uitspraak betrekking heeft op de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019, en
- vermindert de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019 tot een aanslag ten bedrage van Afl. 1.500.000.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, M.T. Boerlage, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.

Voetnoten

3.Landsverordening van 21 december 2018, AB 2018 no. 81.