Uitspraak
1.De procedure in feitelijke instantie
2.Het procesverloop bij de Hoge Raad
3.Uitgangspunten
. [3]
Hoge Raad
In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 14 april 2023, worden vragen behandeld die zijn voorgelegd door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba met betrekking tot de aanslag grondbelasting voor het belastingjaar 2019. De zaak betreft een geschil tussen [X] N.V., vertegenwoordigd door R. van Scharrenburg, en de Inspecteur der Belastingen van Aruba. De centrale vraag is of de aanslag grondbelasting, opgelegd op 31 mei 2019, kan worden aangemerkt als een tweede aanslag over het boekjaar 2019, en of de wijziging van het belastingtarief per 1 januari 2019 een navorderingsaanslag rechtvaardigt.
De Hoge Raad concludeert dat de aanslag niet als een tweede aanslag kan worden beschouwd, omdat de inspecteur zijn bevoegdheid om te heffen in beginsel heeft uitgeput met het opleggen van de oorspronkelijke aanslag. De tweede vraag, die betrekking heeft op de navorderingsaanslag, behoeft geen beantwoording gezien de ontkennende beantwoording van de eerste vraag. De derde vraag betreft de wijziging van artikel 11 van de Landsverordening grondbelasting en of deze wijziging een onaanvaardbare inbreuk vormt op het recht op eigendom zoals gewaarborgd in het EVRM en de Staatsregeling. De Hoge Raad oordeelt dat de wijziging geen onaanvaardbare inbreuk vormt en dat de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid is gebleven.
De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van de Landsverordening grondbelasting en de rechtszekerheid voor belastingplichtigen in Aruba. De Hoge Raad bevestigt dat belastingtarieven niet per definitie ongewijzigd blijven gedurende een vijfjarig tijdvak, en dat de wetgever de vrijheid heeft om wijzigingen door te voeren die in het algemeen belang zijn.