Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
17 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontvankelijkheid van een rechthebbende in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter. De rechthebbende, geboren in 1945 en gediagnosticeerd met vasculaire dementie, had in 2012 een bewind ingesteld over zijn goederen. De bewindvoerder verzocht om machtiging voor de verkoop van de woning van de rechthebbende, die sinds 2019 in een zorginstelling woont. De kantonrechter verleende toestemming voor de verkoop aan een van de kinderen van de rechthebbende voor € 425.000. De rechthebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of het hof de rechthebbende ten onrechte ontvankelijk had geoordeeld in zijn hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechthebbende als belanghebbende moet worden aangemerkt in de procedure waarin de bewindvoerder om machtiging vraagt. Dit betekent dat de rechthebbende, ondanks het bewind, zelfstandig in rechte kan optreden en hoger beroep kan instellen zonder toestemming van de bewindvoerder. De Hoge Raad verwierp de klachten van de bewindvoerder en bevestigde dat de rechthebbende ontvankelijk was in zijn hoger beroep. De beslissing van het hof werd daarmee bekrachtigd, en de Hoge Raad concludeerde dat de klachten in het principale en incidentele beroep niet tot cassatie konden leiden.