ECLI:NL:HR:2023:206
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over reclamebelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2018, opgelegd aan belanghebbende, vertegenwoordigd door P.R. Autar. De zaak is aangespannen tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door C.M. van der Windt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2022, nr. BK-21/00322, die op zijn beurt weer een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 20/1020) bevestigde.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank in stand blijven.