Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
3 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiseres] B.V. tegen CAGE CAPITAL 1 GMBH. De zaak betreft de vraag of een materiële procespartij in eerste aanleg, die niet formele procespartij was, als procespartij in de zin van artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden aangemerkt. Daarnaast wordt de bevoegdheid tot het instellen van een reconventionele vordering besproken, evenals de vraag of er sprake is van een uitzondering in artikel 136 Rv. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat [eiseres] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof. De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep. Na beoordeling van de klachten over het arrest van het hof, concludeert de Hoge Raad dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering nodig, aangezien de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Cage zijn begroot op € 845,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen worden voldaan.