In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een informatieverzoek dat door de Inspecteur was gedaan aan de autoriteiten van Jersey in het kader van een onderzoek naar mogelijke strafbare feiten met betrekking tot belastingaangiften van de belanghebbende, die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De Inspecteur had informatie opgevraagd over de Trust waarvan de belanghebbende settlor is, en de vraag was of de informatiebeschikkingen die aan de belanghebbende waren gegeven, rechtmatig waren.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de Inspecteur onrechtmatig had gehandeld door te stellen dat er sprake was van 'criminal tax matters' zonder dat er een redelijk vermoeden van schuld bestond. De Hoge Raad heeft dit oordeel vernietigd en geoordeeld dat de Inspecteur wel degelijk informatie kon opvragen in het kader van 'criminal tax matters', mits het verzoek gericht was op een onderzoek naar een fiscaal opzetdelict. De Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat de belemmeringen van fysieke en/of psychische aard van de belanghebbende niet automatisch uitsluiten dat hij aan zijn informatieverplichtingen kan voldoen. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de informatiebeschikking niet alleen afhangt van de mentale toestand van de belanghebbende, maar ook van de vraag of hij in staat was om de benodigde informatie te verstrekken. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de manier waarop informatieverzoeken in belastingzaken worden behandeld, vooral in gevallen waarin de betrokkenen mogelijk niet in staat zijn om adequaat te reageren op vragen van de belastingautoriteiten.