In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De belanghebbende, geboren in 1918, had een rekening bij een bank in Zwitserland en was in 2010 getroffen door een herseninfarct, wat haar vermogen om te communiceren ernstig had aangetast. De Inspecteur van de Belastingdienst had vragen gesteld over de buitenlandse bankrekeningen van de belanghebbende en verzocht om bepaalde documenten. Aangezien de belanghebbende niet aan deze verzoeken voldeed, nam de Inspecteur informatiebeschikkingen aan. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende had nagelaten adequate maatregelen te treffen om aan de informatieverplichting te voldoen, zoals het aanstellen van een zaakwaarnemer.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden van de belanghebbende, waaronder haar fysieke en psychische belemmeringen, in overweging moesten worden genomen bij de beoordeling van de informatieverplichting. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat er een verwijzing moest plaatsvinden naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling van de zaak. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.