Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
29 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de Nederlandse rechter, terwijl de man, verweerder in cassatie, een verzoek tot echtscheiding had ingediend bij de rechtbank te Marrakesh, Marokko. De centrale vraag was of de Nederlandse rechter zich onbevoegd moest verklaren op grond van artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat betrekking heeft op litispendentie. De Hoge Raad oordeelde dat voor aanhouding en onbevoegdverklaring op grond van artikel 12 Rv niet alleen vereist is dat de buitenlandse beslissing vatbaar is voor erkenning in Nederland, maar dat ook de vraag van tenuitvoerlegging niet noodzakelijk is, tenzij er een verdrag bestaat dat dit regelt. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat de Nederlandse rechter onbevoegd had verklaard, en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Dit arrest verduidelijkt de voorwaarden waaronder een buitenlandse beslissing kan worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland, en benadrukt het belang van de beoordeling van de tijdstippen van aanhangig maken van procedures in verschillende rechtsstelsels.