In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin [eiser 1] en [eiseres 2] in hoger beroep zijn gegaan tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de nietigheid van de appeldagvaarding, die door het hof was verklaard, omdat deze niet op de juiste wijze was betekend. De Hoge Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij de rol van de deurwaarder en de wijze van betekening van de dagvaarding centraal staan. De Hoge Raad oordeelt dat de nietigheid van het exploot niet automatisch leidt tot onredelijke benadeling van de wederpartij, in dit geval de erfgenamen van de overleden moeder van [eiser 1] en [eiseres 2]. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwerpt het beroep van de erfgenamen op de nietigheid van de appeldagvaarding. De zaak wordt verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad legt de proceskosten op aan de erfgenamen, die in cassatie in het ongelijk zijn gesteld.