2.1In deze zaak is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2017 van de regelgeving inzake digitaal procederen in vorderingszaken in cassatie.De hierna te noemen bepalingen uit dit wetboek zijn op grond van art. 418a Rv van toepassing in de cassatieprocedure.
Betekening van het oproepingsbericht aan de woonplaats en het geheim adres
2.2.1Ingevolge art. 139 Rv dient, indien het oproepingsbericht is betekend, de verweerder niet in de procedure verschijnt en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de verweerder verstek te worden verleend.
2.2.2Ingevolge art. 112 Rv wordt, voor zover hier van belang, het oproepingsbericht bij exploot betekend. Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het exploot is bestemd. Ingevolge art. 47 lid 1 Rv laat de deurwaarder die aan geen van de in art. 46 lid 1 Rv bedoelde personen afschrift van het exploot kan laten, een afschrift achter aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd.
2.2.3De woonplaats van een natuurlijke persoon bevindt zich ingevolge art. 1:10 lid 1 BW te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Met het woord woonstede wordt gedoeld op een woning en niet op een gemeente.De woonplaats van een natuurlijke persoon kan aldus worden aangeduid met zijn woonadres.
2.2.4De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene met een woonadres zich in de basisregistratie personen (hierna: BRP) te laten inschrijven op zijn woonadres (art. 2.38 lid 1 Wet BRP).
2.2.5Art. 2.59 Wet BRP biedt een ingezetene de mogelijkheid een “aantekening omtrent het niet verstrekken van gegevens aan derden” op zijn persoonslijst te laten opnemen. Zo’n aantekening, ook wel geheimhoudingsindicatie of geheim adres genoemd, heeft uitsluitend gevolgen voor gegevensverstrekking aan derden, en niet voor gegevensverstrekking aan overheidsorganen (art. 3.21 Wet BRP).
2.2.6De gerechtsdeurwaarder heeft bij de uitoefening van zijn wettelijke taak – waartoe behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding en andere betekeningen, behorende tot de rechtsingang of de instructie van gedingen (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – te gelden als openbaar ambtenaar en dus als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2°, Wet BRP. In die hoedanigheid heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).
Gebrek in de vermelding van de woonplaats in een exploot
2.3.1Voordat in deze zaak kan worden beslist over de gevraagde verstekverlening moet de vraag worden beantwoord of een exploot waarbij het oproepingsbericht wordt betekend, aan de eisen van art. 45 lid 3 Rv kan voldoen, ondanks het ontbreken van de vermelding daarin van de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd (zoals genoemd in art. 45 lid 3, onder d, Rv), indien deze persoon zijn gegevens in de BRP heeft laten voorzien van een geheimhoudingsindicatie, en de gerechtsdeurwaarder wel vermeldt dat hij het exploot heeft gelaten op het in de BRP geregistreerde adres, maar dit adres zelf niet in het exploot is vermeld. In dit verband komt ook aan de orde het geval waarin wegens een geheimhoudingsindicatie de vermelding ontbreekt van de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt (zoals genoemd in art. 45 lid 3, onder b, Rv).
Ook moet de vraag worden beantwoord of de hiervoor vermelde omstandigheden ertoe leiden dat aannemelijk is dat het exploot als gevolg van het ontbreken van de vermelding van de woonplaats de verweerder niet heeft bereikt, in welk geval de rechter op de voet van art. 121 lid 3 Rv de nietigheid van het exploot uitspreekt.
2.3.2Art. 65 Rv bepaalt dat een exploot slechts nietig kan worden verklaard, indien dit exploot lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de nietigheid voortvloeit uit de aard van het gebrek. Art. 66 lid 1 Rv bepaalt dat de niet-naleving van hetgeen in de zesde afdeling, eerste titel, eerste Boek Rv – waarvan art. 45 Rv deel uitmaakt – is voorgeschreven, slechts nietigheid meebrengt voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld. Ingevolge art. 66 lid 2 Rv kan een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, in beginsel worden hersteld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de vraag op welke grond eventueel nietigheid kan worden aangenomen, en de vraag of die nietigheid dan inderdaad moet worden uitgesproken.
2.3.3De art. 120-122 Rv geven een nadere regeling voor gebreken in een exploot van betekening van het oproepingsbericht. Uitgangspunt is dat de voorschriften over de inhoud van de procesinleiding in art. 30a leden 3 en 4 Rv op straffe van nietigheid in acht worden genomen (art. 120 lid 1 Rv in verbinding met art. 113 lid 2 Rv). Een gebrek in een exploot van betekening van het oproepingsbericht dat nietigheid meebrengt, kan bij exploot, uitgebracht voor de datum van verschijning van de verweerder, worden hersteld (art. 120 lid 2 Rv). Verschijnt de verweerder niet in het geding hoewel hem dat bij exploot was aangezegd, en blijkt aan de rechter dat het exploot lijdt aan een gebrek dat, mede gelet op art. 66 lid 1 Rv, nietigheid meebrengt, dan bepaalt de rechter een nieuwe uiterste datum voor verschijning en beveelt hij dat deze door de eiser bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd met herstel van het gebrek (art. 121 lid 2 Rv). Alleen indien aannemelijk is dat het exploot van betekening van het oproepingsbericht de verweerder als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit (art. 121 lid 3 Rv). Een beroep op nietigheid van het exploot door een in het geding verschenen verweerder, of een verweerder die na veroordeling bij verstek verzet instelt, wordt verworpen indien het gebrek de verweerder niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad (art. 122 lid 1 Rv).
2.3.4Onder verwijzing naar de hiervoor in 2.3.2 bedoelde wetsgeschiedenis heeft de Hoge Raad in een arrest van 16 februari 2007 overwogen dat aan (een voorloper van) art. 122 Rv en art. 66 lid 1 Rv het beginsel ten grondslag ligt dat indien een exploot lijdt aan een gebrek dat tot nietigheid daarvan leidt, dit rechtsgevolg slechts op zijn plaats is indien en voor zover dat gewenst is in verband met de bescherming van de belangen waarop de geschonden norm betrekking heeft. Daarvan is sprake ingeval degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat door de geschonden norm wordt beschermd.Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat die onredelijke benadeling moet zien op een verdedigingsbelang van de verweerder.
2.3.5Niet-naleving van art. 45 lid 3 Rv ten aanzien van de vermelding van de woonplaats van (i) degene op wiens verzoek de betekening geschiedt (lid 3 onder b) (hierna: de eiser), en (ii) degene voor wie het exploot is bestemd (lid 3 onder d) (hierna: de verweerder), levert ingevolge die bepaling in beginsel gebreken op die als nietigheidsgronden zijn aan te merken.Uit hetgeen hiervoor in 2.3.2-2.3.4 is overwogen, blijkt dat het antwoord op de vraag of in een concreet geval de nietigheid van het exploot op een van deze gronden moet worden uitgesproken, ervan afhangt of aannemelijk is dat de verweerder door het gebrek onredelijk is benadeeld in een belang dat wordt beschermd door de geschonden norm dat de woonplaats van de eiser en de woonplaats van de verweerder in het exploot moeten worden vermeld. Voor het exploot van betekening van het oproepingsbericht geldt bovendien dat de rechter op de voet van art. 121 lid 3 Rv de nietigheid van het exploot uitspreekt als aannemelijk is dat het exploot de verweerder als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt.
2.3.6Vermelding van de woonplaats in de hiervoor in 2.3.5 genoemde gevallen dient ter identificatie van de in het exploot genoemde personen. Hieruit volgt dat van onredelijke benadeling in de zin van art. 66 lid 1 Rv geen sprake is, indien ondanks het niet vermelden van de woonplaats van de eiser of de verweerder, geen misverstand kan bestaan over de identiteit van deze personen. In dat geval brengt de niet-naleving van art. 45 lid 3, aanhef en onder b of d, Rv geen nietigheid van het exploot mee.
2.3.7Het achterwege laten van de vermelding van de woonplaats van de eiser of de verweerder in een exploot zal in de regel niet leiden tot identificatieproblemen aan de zijde van de verweerder. Uit de overige inhoud van het exploot zal doorgaans voldoende duidelijk blijken welke personen daarin zijn bedoeld. Zo schrijft art. 45 lid 3, aanhef en onder b en d, Rv voor dat de namen van de eiser en de verweerder moeten worden opgenomen, en van de eiser die een natuurlijke persoon is ook diens voornamen. Dit betekent dat er in beginsel geen grond is om uit het enkele ontbreken van een woonadres in een exploot af te leiden dat de verweerder daardoor onredelijk is benadeeld in het belang bij identificatie dat wordt beschermd door het vereiste de woonplaats van de eiser en de verweerder in het exploot te vermelden (art. 66 lid 1 Rv en art. 122 lid 1 Rv).
2.3.8Zijn er aanwijzingen dat in een concreet geval verwarring dreigt over de identiteit van een of meer van de in het exploot genoemde personen, dan kan de rechter een herstelexploot bevelen op de voet van art. 66 lid 2 Rv respectievelijk art. 121 lid 2 Rv.
2.3.9Voor nietigverklaring van een exploot van betekening van het oproepingsbericht op de voet van art. 121 lid 3 Rv op de enkele grond dat de woonplaats van de eiser of de verweerder ontbreekt, zal in het algemeen dus geen plaats zijn. Als de deurwaarder in het exploot heeft gerelateerd dat dit is betekend aan het in de BRP opgenomen adres van de verweerder, waarvan de verweerder op de voet van art. 2.59 Wet BRP heeft verzocht dit niet te verstrekken aan derden, moet de rechter in beginsel uitgaan van de juistheid van betekening aan dat adres. Het is dan niet aannemelijk dat een exploot van betekening van het oproepingsbericht de verweerder niet heeft bereikt als gevolg van het niet vermelden van de woonplaats.
2.3.10In een exploot van betekening van het oproepingsbericht zal ook bij een geheimhoudingsindicatie in beginsel wel de gemeente moeten worden vermeld waarin de eiser respectievelijk verweerder zijn woonplaats heeft. Ook in gevallen waarin die vermelding wegens eisen van privacy of veiligheid in het exploot achterwege wordt gelaten, moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat geen onduidelijkheid mag bestaan over de identiteit van de eiser of de verweerder.
2.3.11Opmerking verdient dat het voorgaande op overeenkomstige wijze geldt voor exploten – waaronder het exploot van dagvaarding – die zijn uitgebracht onder de gelding van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat geldt voor niet-digitaal procederen.