Uitspraak
gevestigd te Heerlen,
wonende te [woonplaats], België,
2.Uitgangspunten en feiten
Acteren vereist lef. Je bent je eigen instrument. Als acteur ga je telkens weer een gevecht aan met jezelf en de materie. Dat vraagt een behoorlijke portie doorzettingsvermogen. En authenticiteit”. [De oud-directeur] (…) heeft daarover eerder in de procedure verklaard: “
Op de toneelacademie wordt het lichaam ingezet als instrument. Dat lichaam moet intensief getraind worden. Dat is uitdagend en grensverleggend. De student moet zijn grenzen leren kennen.” (…) In het vak bewegingsleer gaat het daarbij specifiek om bewustwording van het lichaam, het ontdekken van de eigen grenzen, het onderzoeken hoe het lichaam in het werk kan worden ingezet en wat de effecten zijn van lichaamshoudingen. Onderdeel van het vak bewegingsleer is dat houdingen van studenten (door de docent) worden gecorrigeerd. Die houdingscorrecties hoeven niet gepaard te gaan met fysiek contact, maar op zichzelf kan fysiek contact daarbij functioneel zijn, net zoals bij bijvoorbeeld tennislessen.
een grote en radicale verandering” in het vakdidactisch handelen van [de docent] noodzakelijk is en verzoekt [de docent] om een voorstel voor cursussen/scholing op vakdidactisch terrein. Het is het hof niet duidelijk geworden of dat laatste is gebeurd en of de Hogeschool na 2010 er wèl op heeft toegezien dat [de docent] de vereiste scholing heeft gevolgd. Natuurlijk had, zoals de Hogeschool stelt, [de docent] hierin een eigen verantwoordelijkheid en mocht van hem ook initiatief verwacht worden. Maar de Hogeschool was daarvoor mede verantwoordelijk, zowel richting haar studenten (aan wie zij een veilig leerklimaat wil bieden) als richting haar werknemer [de docent]. Dat laatste geldt temeer omdat [de docent] in het gesprek dat in 2010 aan de waarschuwing vooraf ging het signaal afgaf dat hij didactisch al was veranderd, dat hij op zijn tenen liep, dat hij zich onveilig voelde en dat hij niet meer wist hoe hij les moest geven. In het verslag van dat gesprek staat ook dat de Hogeschool de meldingen uit 2010 (evenals die uit 2006) niet zag als signalen van moedwillige intimidatie door [de docent]. Gezien enerzijds de door de Hogeschool (terecht) geëiste grote en radicale verandering en anderzijds deze signalen van [de docent], had van de Hogeschool vanuit haar rol als werkgever verwacht mogen worden dat zij actief samen met [de docent] zou onderzoeken welke didactische cursussen of begeleiding hij nodig had en erop zou toezien dat [de docent] die cursussen ook daadwerkelijk volgde en wat de resultaten daarvan waren.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 juni 2022.