Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
STICHTING ZUYD HOGESCHOOL,
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 32
- de nagezonden bijlagen 33 t/m 36 van SZH
- het verweerschrift (met voorwaardelijk verzoek) met bijlagen A t/m F
- de nagezonden bijlagen G t/m K van [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek]
- de mondelinge behandeling op 5 juni 2018 waarbij door partijen pleitnota’s zijn overgelegd.
2.De feiten
Ik heb signalen ontvangen via derden van studenten uit de afdeling A/TP, propedeusegroep, met betrekking tot verwarring en onduidelijkheid over jou didaktische aanpak in de techniek-bewegingsles Vrouwelijke studenten met name weten niet meer of de door jou uitgevoerde fysieke houdingscorrecties als professioneel/vakmatig of privaat/ongewenst geïnterpreteerd moeten worden.
Dit leidt tot verwarring en onduidelijkheid, wat vervolgens niet bevorderlijk is voor een veilig en open onderwijsklimaat in de lesgroep.
Dit signaal van juli 2006 is een herhaling van eerdere signalen die zich in voorgaande jaren hebben voorgedaan. Als gevolg daarvan hadden we eerder al de volgende maatregelen afgesproken:
[verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] bespreekt bij de start van zijn lessen met nieuwe groepen zijn werkwijze en legt uit wat de doestelling en beweegredenen zijn van zijn methodische en didaktische aanpak. De studenten wordt nadrukkelijk gevraagd te melden bij de docent -of indien dat moeilijk is- bij de studiebegeleider/coördinator enz. wanneer ze persoonlijk problemen ervaren bij die aanpak.
Er komen separate douche voorzieningen voor docenten en studenten
- - te onderzoeken wat je in didaktische of methodische zin kunt wijzigen aan je manier van werken om te voorkomen dat er weer onduidelijkheid/verwarring ontstaat bij de studenten over je werkwijze en je intenties.
- Ik ontvang daarvan een rapport met daarin een voorstel cq. plan van aanpak voor het seizoen 2006-2007. Zonder zo’n door mij goedgekeurd plan kunnen de lessen geen aanvang nemen. Wij zijn -beiden- gehouden al het mogelijke te doen om verwarring en een gevoel van onveiligheid bij de studenten te voorkomen. Ongewenst gedrag dan wel de schemerzone daaromheen is juist bij een fysiek vak als het bewegingsonderwijs een uiterst belangrijk aandachtspunt, zowel in het belang van de student als van de docent,
- dat er geen sprake is van een formele klacht tegen [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de zin van de Regeling Gezamenlijke Klachtencommissie Ongewenst gedrag, zodat deze commissie geen onderzoek naar de meldingen kan verrichten
- dat daarom de ombudsman is gevraagd een onderzoek in te stellen
- dat dit onderzoek nog niet is afgerond, zodat de schorsing gehandhaafd blijft.
- (verricht) een onafhankelijk en deskundig onderzoek naar de meldingen over voornoemd ongewenst gedrag
- Is er sprake van ongewenst gedrag/grensoverschrijdend gedrag. Is, indien aan de orde, voor de studenten een sociaal veilig klimaat voldoende geborgd (geweest)?
- In hoeverre berusten al deze meldingen op aannemelijke gronden.
3.Het geschil
4.De beoordeling
elke vorm van fysiek contact verboden(cursivering van de kantonrechter). Anders dan [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] stelt, zijn deze brieven allerminst vaag te noemen. Al worden geen concrete voorvallen aangehaald, uit de schriftelijke reactie van [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] op beide brieven blijkt dat hij het door SZH geschetste probleem van zijn verwarrende manier van lesgeven niet betwist.
de wijze waarophet onderzoek verricht is. Ook die bezwaren worden verworpen. Uit hetgeen in de gedingstukken en ter zitting namens [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] naar voren is gebracht, blijkt niet dat zijn belangen door de wijze waarop het onderzoek verricht is, zijn geschaad. Bij het onderzoek zijn [naam teamleider] , de ombudsman, de vertrouwenspersoon en [naam bureau] betrokken geweest. Niet gebleken is dat daarbij onzorgvuldig jegens [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] is gehandeld. [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] is bovendien meermaals (voor het laatst door [naam bureau] ) in staat gesteld inhoudelijk te reageren op de inhoud van de meldingen.
“(…) dat er wat hem betreft geen andere connotatie was dan een vriendschappelijke tik op de bil. Hij heeft er met meldster over gesproken en aangegeven dat er sprake is van een horizontale hiërarchie. Als er een voorstelling gemaakt wordt, dan gaat verweerder [kantonrechter: [verweerder, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek] ] daar niet als regisseur of docent staan maar probeert zo snel mogelijk op een gelijkwaardig niveau met de studenten te komen. Vanuit die gelijkwaardigheid geeft verweerder aan dat hij die tik op de billen zal hebben gegeven. Verweerder merkt op dat dit stom is en dat hij dit nooit had moeten doen. Op de vraag of vriendschap voor verweerder gelijkwaardigheid is, geeft hij dat dat je met elkaar aan het werk bent en dat er dan geen hiërarchie is, dat hij niet de baas is. Ze maken samen een voorstelling en nemen met elkaar de beslissingen. Op dat moment beleeft verweerder ook die gelijkwaardigheid omdat hij anders ook niet een tik op de bil had kunnen geven. Hij merkt op dat hij erg tactiel is. Hij praat met zijn handen en raakt mensen aan met zijn handen, dat is zijn vak. Achteraf, gezien wat het oplevert, geeft hij aan dat hij het niet had moeten doen maar hierover geen schuldgevoel heeft. Waar het de woorden ‘dat had ik al langer willen doen’ geeft verweerder aan dat hij die woorden heeft gebruikt, maar dat het veel meer een uitdrukking was dan een verlangen. Hij begrijpt wel dat iemand dat zo zou kunnen horen. Op dat moment was er voor verweerder niets aan de hand, was het een plezierige manier waarop je met elkaar aan het werk bent. De tik op de bil wordt niet door verweerder ontkend, maar hij geeft aan dat het gebeurde met meldster 1 echt uit de lucht was en dat zij hem later die dag nog een WhatsApp bericht heeft gestuurd om hem te feliciteren met de verjaardag van zijn dochter.”
- griffierecht € 119,00
- salaris gemachtigde