3.2.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.2.1.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1961, is op 1 augustus 1989 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de [school] .
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het hoger beroepsonderwijs 2017-2018 (hierna: de cao HBO) van toepassing.
3.2.2.[appellant] vervulde de functie van senior docent bewegingsleer. De [school] maakt sinds 2001 onderdeel uit van [verweerster] , zodat [verweerster] de formele werkgever van [appellant] was.
3.2.3.Bij brief van 12 juli 2006 heeft de toenmalige directeur van de [school] [voormalig directeur] (hierna: [voormalig directeur] ) het volgende aan [appellant] medegedeeld:
Beste [appellant] ,
Op donderdag 6 juli 2006 spraken wij met elkaar over onderstaande kwestie.
- Ik heb signalen ontvangen via derden van studenten uit de afdeling [afdeling 1] , propedeusegroep, met betrekking tot verwarring en onduidelijkheid over jou didaktische aanpak in de techniek-bewegingsles. Vrouwelijke studenten met name weten niet meer of de door jou uitgevoerde fysieke houdingscorrecties als professioneel/vakmatig of privaat/ongewenst geïnterpreteerd moeten worden.
- Dit leidt tot verwarring en onduidelijkheid, wat vervolgens niet bevorderlijk is voor een veilig en open onderwijsklimaat in de lesgroep.
- Dit signaal van juli 2006 is een herhaling van eerdere signalen die zich in voorgaande jaren hebben voorgedaan. Als gevolg daarvan hadden we eerder al de volgende maatregelen afgesproken:
o [appellant] bespreekt bij de start van zijn lessen met nieuwe groepen zijn werkwijze en legt uit wat de doestelling en beweegredenen zijn van zijn methodische en didaktische aanpak. De studenten wordt nadrukkelijk gevraagd te melden bij de docent -of indien dat moeilijk is- bij de studiebegeleider/coördinator enz. wanneer ze persoonlijk problemen ervaren bij die aanpak.
o Er komen separate douche voorzieningen voor docenten en studenten.
Beide maatregelen zijn geëffectueerd, maar hebben blijkbaar nog steeds niet het beoogde effect gehad.
Als gevolg geef ik je de dringende opdracht om:
- te onderzoeken wat je in didaktische of methodische zin kunt wijzigen aan je manier van werken om te voorkomen dat er weer onduidelijkheid/verwarring ontstaat bij de studenten over je werkwijze en je intenties.
- Ik ontvang daarvan een rapport met daarin een voorstel cq. plan van aanpak voor het seizoen 2006-2007. Zonder zo’n door mij goedgekeurd plan kunnen de lessen geen aanvang nemen. Wij zijn -beiden- gehouden al het mogelijke te doen om verwarring en een gevoel van onveiligheid bij de studenten te voorkomen. Ongewenst gedrag dan wel de schemerzone daaromheen is juist bij een fysiek vak als het bewegingsonderwijs een uiterst belangrijk aandachtspunt, zowel in het belang van de student als van de docent.
Voorts zullen wij beiden -desgewenst in aanwezigheid van de coördinator van de [afdeling 2] afdeling- deze signalen en deze kwestie bij de start van het nieuwe schooljaar gezamenlijk met de betreffende groep bespreken. Het gesprek beoogt
- aan de studenten duidelijk te maken dat signalen door de [school] altijd serieus genomen worden
- de studenten vertrouwen te geven dat ze met hun vragen/twijfels ter zake altijd terecht kunnen bij de betreffende docent, dan wel studiebegeleider, coördinator, directie en desgewenst ook de vertrouwenspersoon ongewenst gedrag die namens de [hogeschool] voor de [school] is aangesteld
- bij de studenten te onderzoeken waarom de directe bespreking van de signalen met jou als betreffende docent -ondanks jouw oproep daartoe- niet heeft gewerkt of wellicht niet kan werken
- jouw werkwijze voor het seizoen 2006-2007 toe te lichten en de studenten te informeren over de professionele/vakmatige doelstelling van de werkwijze en uiteraard van de docent zelf.
Indien deze aanpak in het seizoen 2006-2007 geen resultaten oplevert m.b.t. het doen verdwijnen van verwarring en onduidelijkheid bij de studenten over jouw werkwijze en intenties ontstaat er alsnog een zodanig kritische situatie dat ik mij als eindverantwoordelijke ernstig moet beraden over jouw mogelijkheden om je werk en de daaraan gekoppelde werkwijze op deze faculteit te continueren. Uiteraard ben ik te allen tijde bereid eventuele scholing en/of heroriëntatie te faciliteren die jou in staat stellen zodanig te werken dat je de doelstelling van het curriculum kunt realiseren met een werkwijze die geen verwarring en onduidelijkheid op dit punt bij de studenten veroorzaakt. Het overleg met je collega-bewegingsdocenten kan daarbij een goede start zijn. De door hen gehanteerde werkwijze genereert immers geen signalen in die richting. Ook daarvan lees ik graag je plannen of voorstellen in de rapportage die ik in de eerste week van het nieuwe schooljaar van je ontvang.
Voor een gesprek daarover nodig ik je uit op woensdag 30 augustus van 12.00 tot 13.00 uur.
3.2.4.Bij brief van 14 juli 2006 (met als bijlage een door hem opgesteld plan van aanpak) heeft [appellant] op voornoemde brief gereageerd. In zijn brief stelt [appellant] onder meer het volgende:
(…) Mijn aanpak is fysiek, direkt en zeker niet voorzichtig, maar niet sexueel getint. Als er studenten zijn die dit zo ervaren is dat vervelend. Met deze brief zet je mij in een hoek waar ik niet thuis hoor. (…) Let wel, ik neem de signalen net als vorig jaar zeer serieus en naar ik begreep heeft het vorige 1e jaar nu 2e jaar geen problemen meer (wat ik niet opmaak uit jouw brief). Het belang van de student staat centraal. Ik wil ze iets leren en meen dat zeer efficiënt te doen. Dus wordt ik nu gedwongen mijn didaktiek te wijzigen. (…)
3.2.5.Op 5 juli 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] , [voormalig directeur] en HR-medewerkster [HR-medewerkster] . De aanleiding voor dit gesprek was, dat [verweerster] signalen van studenten had ontvangen over de verwarrende manier van lesgeven door [appellant] . De signalen behelsden onder meer dat de studenten zich niet prettig/onveilig voelden door (onder andere) de verwarrende houdingscorrecties.
3.2.6.Bij brief van 7 juli 2010 heeft [voormalig directeur] naar aanleiding van dit gesprek het volgende medegedeeld:
“Beste [appellant] ,
Met dit schrijven bevestig ik de afspraken die wij gemaakt hebben in ons gesprek d.d. 5 juli jl. naar aanleiding van signalen van studenten over een verwarrende dan wel onveilige situatie als gevolg van jouw vakdidaktisch handelen in de bewegingslessen.
Signalen
De signalen betreffen het gegeven dat sommige -met name vrouwelijke- studenten de wijze van jouw handelen bij houdingscorrecties en fysieke instructies tijdens de bewegingslessen ervaren als ongewenst cq. verwarrend in de zin van dat voor hen de grens tussen vakmatig handelen en privaat handelen onduidelijk wordt. Dat leidt tot gevoelens van onveiligheid en blokkades in het leerproces tijdens die lessen. Dit signaal is een herhaling uit het seizoen 2005-2006 waarna we afspraken gemaakt hebben over de aanpassing van jouw didaktisch handelen in de les, omkaderd door heldere informatie en communicatie (zie mijn brief aan jou d.d. 12 juli 2006). Nu blijkt dat deze aanpassingen onvoldoende zijn geweest. Dat noopt de [school] tot verdergaande afspraken:
Elke vorm van fysiek contact bij instructie en houdingscorrectie tussen docent en student is vanaf het academisch jaar 2010-2011 in jouw bewegingslessen verboden.
Mochten er zich desondanks komend studiejaar opnieuw signalen van deze aard voordoen dan zal de directeur van de [school] genoodzaakt zijn je voorlopig te schorsen in afwachting van de uitkomsten van een onderzoek naar jouw handelen in deze. Dit onderzoek zal in handen gelegd worden van de [hogeschool] , dan wel een door de [hogeschool] aan te stellen deskundige of commissie van deskundigen.
Elke mogelijkheid om je vakdidaktisch bij te scholen grijp je aan in het seizoen 2010-2011 om jezelf beter en anders in positie te brengen als bewegingsdocent met name m.b.t. de kwestie van instructie, houdingscorrectie en overdracht in het algemeen bij de bewegingslessen. De [school] zal je daarbij nadrukkelijk faciliteren om deze bijscholing mogelijk te maken.
In het kader van bovenstaande is het raadzaam om tijdelijk -voor de duur van 1 jaar- uit het kernteam van de [afdeling 1] -afdeling terug te treden Enerzijds schept het ruimte om de noodzakelijke bijscholing te realiseren. Anderzijds verschaft het jou als docent ruimte om vanuit een positie meer in de luwte te werken aan een andere manier van lesgeven. Voor de studenten kan deze positie mogelijkerwijs ook bijdragen aan een makkelijkere en directere communicatie tussen hen en jou over de lessen in het bewegingscurriculum. Ik ga er vooralsnog vanuit dat je de bestaande studiebegeleiding kunt voortzetten.
De [school] spreekt het vertrouwen uit in jou als vakdocent en waardeert zeker ook je bijdragen aan en inspanningen voor het sinds vorig jaar bijgestelde bewegingscurriculum. Komend jaar is daarvoor een belangrijk jaar in het kader van aanscherping en doorontwikkeling van dat deelcurriculum. In je vakdidaktisch handelen is echter een grote en radicale verandering noodzakelijk. Uiteraard vanwege het belang van een veilige en ongeremde onderwijsomgeving voor elke student. Maar ook jouw toekomst als vakdocent en jouw integriteit staat op het spel. Bij voortduring van deze signalen en de beeldvorming die daar omheen ontstaat zal ook voor jou als docent het fundament om goed en met voldoening te werken steeds verder afbrokkelen. Dat is je niet gegund. Graag ontvang ik medio september van jou een voorstel voor cursussen/scholing op het terrein van vakdidaktisch handelen.”
3.2.7.In een e-mailbericht van 31 mei 2011 gericht aan [voormalig directeur] heeft [appellant] gereageerd op bovenstaande brief.
3.2.8.Op 19 oktober 2017 heeft een studente aan de mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator van de [afdeling] afdeling [mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator] (hierna: [mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator] ) medegedeeld dat [appellant] ongewenst gedrag heeft vertoond.
3.2.9.Op 30 oktober 2017 (na de herfstvakantie) heeft de teamleider van de [school] [teamleider] (hierna: [teamleider] ) met de betreffende studente gesproken in het bijzijn van [notulist] (hierna: [notulist] ) als notulist. Van het gesprek is een verslag opgemaakt. In het verslag staat onder meer vermeld dat de studente (hierna: meldster 1) gezegd heeft dat [appellant] “tijdens de les zijn hand op haar billen legde en uitsprak dat hij dit al langer had willen doen”.
3.2.10.Dezelfde dag heeft [teamleider] ook (onder meer) afzonderlijk met [appellant] en [mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator] gesproken. Ook daarbij was steeds [notulist] als notulist aanwezig. Ook van die gesprekken zijn verslagen opgemaakt.
3.2.11.Het verslag van het gesprek met [mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator] , waarbij de naam van meldster 1 is weggelakt, vermeldt dat [mentor/studieloopbaanbegeleider en coördinator] (onder meer) het volgende verklaard heeft:
“Tijdens een evaluatiemoment met studenten vertelde zij [toevoeging hof: meldster 1] dat wat er gebeurd is in een les tussen [appellant] en student [weggelakt]. Een van de zaken die aan bod kwam was dat [appellant] zijn hand op de billen van [weggelakt] had gelegd en hierbij aangaf dat hij dit al langer had willen doen.”
3.2.12.Het verslag van het gesprek met [appellant] vermeldt dat [appellant] onder meer het volgende heeft verklaard:
“ [appellant] [toevoeging hof: [appellant] ] geeft een vriendschappelijk bedoelde tik tegen de bil op een moment dat de les en werksfeer ontspannen en goed voelde. Dus de handeling vond plaats in een sfeer van gelijkwaardigheid en dollen. Er was voor [appellant] geen enkel intentie of besef van ongewenste intimiteit”.
Voorts bevat het verslag de volgende passage:
“ [teamleider] geeft aan dat hij [toevoeging hof: [appellant] ] geen contact moet hebben met [weggelakt]. Dat is gegeven de situatie niet goed. Tevens is hij van mening dat het nu niet goed zou zijn voor een ieder als [appellant] nu gewoon op zijn werk zou verschijnen. Zelfs de schijn van onveiligheid moet vermeden worden. [appellant] geeft aan dat hij momenteel forse rugklachten heeft en sowieso niet in staat is om te werken. Ook hij is van mening dat het belang van de school nu groter is dat zijn eigen belang. Veiligheid van de studenten staat ook wat hem betreft voorop. Hij zal dan ook niet naar het werk komen en geen contact meer hebben met [weggelakt].”
3.2.13.Op 3 november 2017 heeft het college van bestuur van [verweerster] aan de ombudsman [hogeschool] (hierna: de ombudsman) onder meer gevraagd (kort samengevat en voor zover hier van belang), onderzoek te verrichten naar:
“de feitelijkheid” van het signaal van 19 oktober 2017;
de ernst van de eventueel daarbij vastgestelde feiten te kwalificeren in termen van ongewenst gedrag en
voorstellen te doen voor consequenties voor de positie van [appellant] .
3.2.14.Op 3 november 2017 heeft een tweede studente (hierna: meldster 2) een gesprek gehad met [teamleider] , van welk gesprek een verslag is opgemaakt. Volgens het verslag heeft meldster 2 (onder meer) het volgende verklaard:
“Student vertelt dat zij in de laatste les voor de zomervakantie door docent [appellant] als voorbeeld werd genomen om een massage uit te voeren. Deze massageles werd als een eindeschooljaarscadeau gepresenteerd en zij werd uitverkoren om de massage van de docent zelf te ondergaan. De andere studenten werkten in paren in hetzelfde lokaal. Docent gaf tijdens de introductie/demonstructie verbaal aan dat ‘er niet moeilijk gedaan moest worden over geslachtsdelen’ en hij heeft vervolgens bij student meerdere keren aan borsten, billen maar ook tussen haar benen gezeten. Student voelde zich op dat moment vooral gegijzeld en onmachtig. De docent gebruikte haar echt als lesmateriaal. Wat zij het ergste vond, is dat ze toen er onderling gewisseld werd nogmaals een zelfde behandeling moest ondergaan. Docent zei dat ze van geluk mocht spreken. Aan het einde van de les heeft docent nog geïnformeerd of zij ok was geweest met de behandeling en zij heeft daar ‘in shock’ op geantwoord dat het best ok was.”
3.2.15.Bij brief van 6 november 2017 heeft het college van bestuur van [verweerster] [appellant] medegedeeld dat er inmiddels meerdere meldingen van mogelijk ongewenst/ongepast gedrag waren binnengekomen. Het college van bestuur heeft [appellant] voorts medegedeeld dat hij, gelet op de eerder met hem gemaakte afspraken in 2006 en 2010 en de meerdere meldingen, werd geschorst op grond van artikel P-1 van de cao HBO.
3.2.16.Bij brief van 10 november 2017 heeft (de gemachtigde van) [appellant] geprotesteerd tegen de schorsing.
3.2.17.Meldster 2 heeft bij e-mail van 15 november 2017 aan [teamleider] een tweede voorval met [appellant] gemeld. Die melding komt kort gezegd neer op het volgende. [appellant] heeft een groepsperformance gefilmd waarbij meldster 2 alleen een onderbroek droeg en een om haar lichaam geknoopte handdoek. Die handdoek zou zij in opdracht van haar klasgenoten laten vallen. [appellant] heeft op zeker moment close-ups gemaakt van (onder anderen) meldster 2 en hij bleef haar filmen terwijl zij haar handdoek liet vallen en haar borsten zichtbaar waren. Meldster 2 vindt het onveilig en ongepast aanvoelen dat [appellant] in het bezit is van de filmopname.
3.2.18.Bij brief van 27 november 2017 heeft (de gemachtigde van) [appellant] inhoudelijk verweer gevoerd tegen de schorsing. [appellant] is daarbij onder meer ingegaan op “de tik op de bil”. [appellant] stelt in de brief ook dat hij niet kan ingaan op andere meldingen aangezien hij daarmee niet bekend is.
3.2.19.Op 28 november 2017 heeft [teamleider] samen met [derde] een gesprek gevoerd met de klasgenoten van meldster 2 over de massage les. Van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt. [derde] heeft van dit gesprek een transcriptie opgesteld die als bijlage 25 bij het verzoekschrift in eerste aanleg door [verweerster] is overgelegd.
3.2.20.Bij brief van 4 december 2017 heeft het college van bestuur van [verweerster] aan [appellant] onder meer medegedeeld:
- dat er geen sprake is van een formele klacht tegen [appellant] in de zin van de Regeling Gezamenlijke Klachtencommissie Ongewenst gedrag, zodat deze commissie geen onderzoek naar de meldingen kan verrichten;
- dat daarom de ombudsman is gevraagd een onderzoek in te stellen;
- dat dit onderzoek nog niet is afgerond, zodat de schorsing gehandhaafd blijft.
3.2.21.Op 1 december 2017 heeft de ombudsman haar rapport uitgebracht. Ten aanzien van de melding van 19 oktober 2017 geeft zij in antwoord op onderdeel 1. van de opdracht (zie rechtsoverweging 3.2.13) een samenvatting van de gespreksverslagen van 30 oktober 2017. Ten aanzien van de meldingen van 3 november 2017 en 15 november 2017 stelt zij vast dat niet met alle betrokkenen is gesproken en dat het van belang is [appellant] spreekruimte te bieden naar aanleiding van het signaal van 3 november 2017. Ten aanzien van onderdeel 2. van de opdracht onthoudt de ombudsman zich van een antwoord op de vraag of ongewenst gedrag heeft plaatsgevonden. Zij adviseert op dit punt een diepgaand onderzoek met hoor en wederhoor. Onderdeel 3. van de opdracht beantwoordt de ombudsman met het betoog dat [appellant] eerdere waarschuwingen/zwaarwegende instructies van [verweerster] heeft genegeerd/niet heeft opgevolgd en dat daaraan arbeidsrechtelijke consequenties kunnen zitten.
3.2.22.Op 14 december 2017 is [appellant] (informeel) gehoord door [verweerster] over de massage les. Bij dat gesprek waren aanwezig, [appellant] , zijn echtgenote, zijn gemachtigde, [voormalig directeur] , [teamleider] , [medewerker juridische zaken] (medewerker juridische zaken) en de gemachtigde van [verweerster] . Van het gesprek is een (concept)verslag gemaakt dat door [verweerster] als bijlage 27 bij het verzoekschrift in eerste aanleg is overgelegd. Bij e-mails van 11 en 12 januari 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] aanvullende opmerkingen ten aanzien van dit verslag gemaakt, welke opmerkingen [verweerster] aan het verslag heeft toegevoegd/gehecht.
3.2.23.Op enig moment heeft [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] , vertrouwenspersoon ongewenst gedrag van [verweerster] (hierna: [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] ), op verzoek van het college van bestuur afzonderlijk gesproken met meldster 1 en meldster 2. In een e-mailbericht van 21 december 2017 heeft [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] aan het college van bestuur (onder meer) medegedeeld dat beiden geen klacht wensen in te dienen omdat zij het bezwaarlijk vinden dat in de klachtenprocedure hun naam en contactgegevens bekend worden. Zij vrezen voor negatieve gevolgen voor hun opleiding en hun (beginnende) carrière als [beroep] , aldus [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] . [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] concludeert in haar bericht dat de aard en omvang van de seksuele intimidatie ernstig is te noemen en dat [verweerster] de taak heeft studenten een veilig klimaat te bieden. Dit rechtvaardigt volgens [vertrouwenspersoon ongewenst gedrag] om de “klacht” te onderzoeken op een wijze dat de anonimiteit van de meldsters is gewaarborgd.
3.2.24.[verweerster] heeft vervolgens aan het (extern) bureau [bureau] (hierna: [bureau] ) de volgende onderzoeksopdracht gegeven:
- (verricht) een onafhankelijk en deskundig onderzoek naar de meldingen over voornoemd ongewenst gedrag.
- Is er sprake van ongewenst gedrag/grensoverschrijdend gedrag. Is, indien aan de orde, voor de studenten een sociaal veilig klimaat voldoende geborgd (geweest)?
- In hoeverre berusten al deze meldingen op aannemelijke gronden.
3.2.25.[bureau] heeft vervolgens onderzoek verricht. Bij dit onderzoek zijn gesprekken gevoerd met studenten, alumni en medewerkers van de [school] . Ook heeft [bureau] gesproken met [appellant] en diens gemachtigde. De bevindingen van het onderzoek zijn aanvankelijk vastgelegd in een conceptrapport. De gemachtigde van [appellant] heeft daarop gereageerd bij brief/e-mail van 23 maart 2018, waarna [bureau] op 26 maart 2018 het definitieve rapport heeft opgesteld. Het rapport vermeldt als conclusie (onder andere en voor zover hier van belang) dat het aannemelijk is dat de feitelijke handelingen als de tik op de billen, de aanrakingen in de massage les en het filmen van de performance-act zoals door de meldsters omschreven hebben plaatsgevonden.
3.3.1.In de onderhavige procedure heeft [verweerster] in eerste aanleg (samengevat) primair verzocht:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen;
bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de opzegtermijn van [appellant] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden;
voor recht te verklaren dat [appellant] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en daarom geen recht heeft op een transitievergoeding.
Subsidiair heeft [verweerster] verzocht:
4. de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding;
5. bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking.
Zowel primair als subsidiair heeft [verweerster] verzocht [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.2.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek van [verweerster] . Voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden, heeft [appellant] verzocht hem een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. [appellant] heeft voorts de kantonrechter verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Dit verzoek is in hoger beroep niet meer aan de orde. Daarnaast heeft [appellant] verzocht [verweerster] in de proceskosten te veroordelen.