Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
Weliswaar kan uit de cessieakte zelf worden afgeleid dat zowel [B] als [A] instemden met de overdracht, maar niet kan eruit worden afgeleid dat deze partijen reeds waren overeengekomen dat [A] de vordering van [B] kocht, laat staan dat deze koop geschiedde voor de in het contract genoemde koopprijs.
Ten aanzien van de gestelde mondelinge koopovereenkomst is het volgende van belang.
Reeds bij gelegenheid van de comparitie van partijen [in eerste aanleg, HR] is uitdrukkelijk betwist dat aan de gestelde cessie, gedateerd 7 oktober 2015, een geldige titel ten grondslag lag (zie rov. 2.5). (…) Bovendien is de geldigheid van de cessie in hoger beroep nogmaals door [betrokkene 1] en geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 uitdrukkelijk aan de orde gesteld, terwijl op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het desbetreffende verweer van [betrokkene 2] opnieuw moet worden behandeld (zie rov. 2.7). [A] verwijst in haar akte na tussenarrest (van 5 juni 2018) voor de titel van de overdracht zonder enige toelichting enkel naar het (…) overgelegde contract. In de antwoordakte na tussenarrest van geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 wordt opnieuw het titelgebrek aan de orde gesteld (zie rov. 2.10), maar [A] reageert daarop niet in haar daaropvolgende akte (van 31 juli 2018). (…) Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om [A] nogmaals in de gelegenheid te stellen om de rechtsgeldigheid van de door haar gestelde cessie nader te onderbouwen. Zij heeft bovendien geen (gespecificeerd) bewijsaanbod ter zake dit geschilpunt gedaan, zodat ook aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het voorgaande betekent dat er van moet worden uitgegaan dat ten tijde van de mededeling van de cessie aan de eis van een geldige titel bij levering niet was voldaan.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 juni 2022.