ECLI:NL:GHAMS:2020:2620

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
200.201.964/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie en rechtsgeldigheid van vorderingen in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een cessie van vorderingen. De eisende partij, [X] Nieuw, vorderde betaling van bedragen die volgens haar ten onrechte onder een bankgarantie waren getrokken door de appellanten. De bankgarantie was afgegeven door ABN Amro bank in opdracht van [X] Projectontwikkeling B.V., dat later haar naam wijzigde naar [X] Steengoed B.V. en een nieuwe vennootschap oprichtte met de naam [X] Projectontwikkeling B.V. (hierna: [X] Nieuw). In eerste aanleg werd geoordeeld dat [X] Nieuw als procespartij moest worden aangemerkt en dat de vordering van [X] Oud rechtsgeldig was overgedragen aan [X] Nieuw. Dit oordeel werd in hoger beroep niet betwist.

Echter, het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat een levering krachtens een geldige titel had plaatsgevonden. De akte van cessie was ongedateerd en de overeenkomst die de overdracht bevestigde, was pas na de cessieakte opgemaakt. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de overdracht eerder dan of gelijk met de cessieakte tot stand was gekomen. Het hof concludeerde dat [X] Nieuw geen rechthebbende was van de vorderingen, waardoor haar vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De vorderingen tegen de Kopers werden afgewezen, met uitzondering van die tegen geïntimeerde sub 8, die niet was verschenen. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep, met een veroordeling van [X] Nieuw in de proceskosten van de andere partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.201.964/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/227818/HA ZA 15-410
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 oktober 2020
inzake
[X] PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. P.P. Otte te Limmen, gemeente Castricum,

2. [geïntimeerde sub 2] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

4. [geïntimeerde sub 4] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

5. [geïntimeerde sub 5] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

6. [geïntimeerde sub 6] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

7. [geïntimeerde sub 7] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

8. [geïntimeerde sub 8] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
niet verschenen,

9. [geïntimeerde sub 9] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

10.[geïntimeerde sub 10] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

11. [geïntimeerde sub 11] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

12. [geïntimeerde sub 12] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. M.R. van Buiten te Haarlem,

13. [geïntimeerde sub 13] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. A. Knol te Assendelft, gemeente Zaanstad,

14. [geïntimeerde sub 14] ,

wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. M.R. van Buiten te Haarlem,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [X] Nieuw genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk Kopers genoemd. Geïntimeerde sub 1 wordt hierna [geïntimeerde sub 1] genoemd en geïntimeerde sub 13 [geïntimeerde sub 13] .
Voor het verloop van de procedure tot aan het tussenarrest van 10 april 2018 (hierna: het tussenarrest) wordt daarnaar verwezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte na tussenarrest van [X] Nieuw, met producties;
- antwoordakte van [geïntimeerde sub 13] ;
- antwoordakte na tussenarrest van [geïntimeerde sub 1] ;
- antwoordakte van geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerden sub 1, 8 en 13;
- akte na tussenarrest van [geïntimeerde sub 1] , met producties;
- akte na tussenarrest van [geïntimeerde sub 13] , met producties;
- akte van geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerden sub 1, 8 en 13, met producties;
- akte van [X] , met producties;
- antwoordakte van geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerden sub 1, 8 en 13;
- antwoordakte van [geïntimeerde sub 1] .
Geïntimeerde sub 8 is niet verschenen en heeft dus geen stukken ingediend.

2.Beoordeling

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2.
In deze zaak wordt door [X] Nieuw betaling gevorderd van volgens haar door appellanten ten onrechte onder een bankgarantie getrokken en behouden bedragen. De bankgarantie is op 15 juli 2011 door ABN Amro bank afgegeven in opdracht van [X] Projectontwikkeling B.V. Op 18 juli 2014 heeft deze vennootschap haar statutaire naam gewijzigd van [X] Projectontwikkeling B.V. in [X] Steengoed B.V. (hierna weer: [X] Oud). Diezelfde dag is een nieuwe besloten vennootschap opgericht met de naam [X] Projectontwikkeling B.V. (hierna weer: [X] Nieuw).
2.3.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat het ervoor gehouden moet worden dat de inleidende dagvaarding is uitgebracht door [X] Nieuw, dat [X] Nieuw echter niet degene is die de bankgarantie heeft doen stellen en dat [X] Nieuw daarom geen belang heeft bij haar vordering en niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat haar vordering moet worden afgewezen. [geïntimeerde sub 13] en geïntimeerden sub 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 hebben zich in eerste aanleg bij dit verweer aangesloten.
2.4.
Ter gelegenheid van de comparitie na antwoord in eerste aanleg op 18 mei 2016 is deze kwestie aan de orde geweest. [X] Nieuw heeft daarbij een op 7 oktober 2015 gedateerde en door [X] namens [X] Oud en [X] Nieuw ondertekende akte overgelegd die - voor zover van belang - het volgende inhoudt:
(…) de besloten vennootschap [X] Projectontwikkeling B.V.,(…) hierna te noemen “ [X] Projectontwikkeling Nieuw”
en
(…) de besloten vennootschap [X] Steengoed B.V., (…) voorheen genaamd [X] Projectontwikkeling B.V. (…), hierna te noemen “Steengoed”
komen het navolgende overeen:
Geheel voorwaardelijk voor het geval de Rechtbank Noord-Holland in de procedure met zaaknummer C/15/227818 oordeelt dat de inleidende dagvaarding in deze procedure is gedaan door [X] Projectontwikkeling Nieuw, machtigt Steengoed [X] Projectontwikkeling Nieuw om haar te vertegenwoordigen, zowel in als buiten rechte, om te komen tot het incasseren van de vordering van Steengoed op eisers zoals omschreven in de procedure met genoemd zaaknummer.
Geheel voorwaardelijk voor het geval indien de Rechtbank Noord-Holland in genoemde procedure oordeelt dat de inleidende dagvaarding in genoemde procedure is gedaan door [X] Projectontwikkeling Nieuw en er volgens de Rechtbank Noord-Holland beletselen bestaan om te oordelen dat [X] Projectontwikkeling Nieuw bevoegd is om namens Steengoed op te treden als gemachtigde in de onderhavige procedure, draagt Steengoed, haar vordering zoals omschreven in de inleidende dagvaarding op gedaagden over aan [X] Projectontwikkeling Nieuw.
2.5.
Tijdens de comparitie van partijen is het volgende verklaard. [X] Nieuw heeft zich onder verwijzing naar de akte van 7 oktober 2015 op het standpunt gesteld dat zij als vertegenwoordiger van [X] Oud, althans op grond van de in de akte vervatte cessie gerechtigd is de onderhavige vorderingen in te stellen. [geïntimeerde sub 1] heeft betoogd dat de volmacht niet volstaat en dat voor de cessie een titel ontbreekt. Geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 hebben ten aanzien van de stelling dat de verkeerde partij als eisende partij optreedt aangevoerd dat vertegenwoordiging van [X] Oud door [X] Nieuw niet mogelijk is en dat de gestelde voorwaardelijke cessie niet houdbaar is omdat dat niet strookt met het primaire standpunt (inzake vertegenwoordiging). [geïntimeerde sub 13] heeft bepleit dat een voorwaardelijke cessie in beginsel mogelijk is, maar dat de juistheid daarvan niet kan worden nagegaan omdat de akte niet in het geding is gebracht.
2.6.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat [X] Nieuw als procespartij heeft te gelden en dat [X] Nieuw niet geacht kan worden daarbij op te treden als (middellijk) vertegenwoordiger van [X] Oud, daar [X] Nieuw deze procedure voor zichzelf is begonnen en het niet mogelijk is hangende een procedure een andere hoedanigheid aan te nemen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de vordering van [X] Oud op Kopers rechtsgeldig is overgedragen aan [X] Nieuw en dat [X] Nieuw om die reden ontvankelijk is in haar vorderingen.
Tegen deze overwegingen heeft [X] Nieuw in hoger beroep geen grieven gericht. Dit betekent dat in hoger beroep ervan moet worden uitgegaan dat [X] Nieuw procespartij is en dat zij daarbij niet optreedt als (middellijk) vertegenwoordiger van [X] Oud.
2.7.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] wederom betwist dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden en gesteld dat de titel voor een geldige cessie ontbreekt. Geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 hebben in hun memorie van antwoord gesteld dat de akte van 7 oktober 2015 alleen aan de rechtbank en niet aan hen is verstrekt, zodat zij niet kunnen vaststellen dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. Dit verweer heeft [geïntimeerde sub 13] in eerste aanleg ook gevoerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de akte niet aan het proces-verbaal van comparitie was gehecht en ook overigens geen onderdeel uitmaakte van de stukken. Tegen deze achtergrond heeft het hof in het tussenarrest [X] Nieuw opgedragen de akte van
7 oktober 2015 (hierna: de cessieakte) in het geding te brengen.
2.8.
[X] Nieuw heeft bij akte na tussenarrest de cessieakte, waarvan de tekst hiervoor onder rov. 2.4 is weergegeven, in het geding gebracht. Voor de titel van de overdracht heeft [X] Nieuw verwezen naar een door haar bij die akte overgelegde ongedateerde, door [X] namens beide vennootschappen ondertekende schriftelijke overeenkomst (hierna: het contract) die - voor zover van belang - het volgende inhoudt:
Overeenkomst
Ondergetekenden:
(…) de besloten vennootschap [X] Projectontwikkeling B.V. (…), hierna te noemen “ [X] Projectontwikkeling Nieuw”
en
(…) de besloten vennootschap [X] Steengoed B.V., (…) voorheen genaamd [X] Projectontwikkeling B.V. (…), hierna te noemen “Steengoed”
Partijen bevestigen de volgende overeenkomst en stellen het navolgende vast:
1. [X] Projectontwikkeling Nieuw en Steengoed zijn overeengekomen dat Steengoed haar vorderingen uit hoofde van de omstandigheden en de grondslagen, zoals omschreven in de aan deze overeenkomst gehechte dagvaarding op de personen zoals weergegeven in de aan deze overeenkomst gehechte dagvaarding, verkoopt en overdraagt aan [X] Projectontwikkeling Nieuw, gelijk [X] Projectontwikkeling Nieuw deze overdracht aanvaardt, onder de voorwaarden zoals opgenomen in de akte van 7 oktober 2015.
2. [X] Projectontwikkeling Nieuw en Steengoed zijn overeengekomen dat [X] Projectontwikkeling Nieuw als tegenprestatie voor de overdracht van de vordering, zich verbindt tot betaling aan Steengoed van een bedrag dat gelijk is aan 80% van hetgeen [X] Projectontwikkeling Nieuw incasseert op de aan haar overgedragen vorderingen, zoals omschreven in deze overeenkomst.
3. Partijen hebben vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarde voor de verkoop en overdracht van de vorderingen van Steengoed op gedaagden aan [X] Projectontwikkeling Nieuw.
4. Partijen komen overeen deze overeenkomst te hechten aan de akte van 7 oktober 2015.
2.9.
[X] Nieuw heeft bij akte na tussenarrest aangevoerd dat de vorderingen van [X] Oud bevoegdelijk zijn overgedragen aan [X] Nieuw en dat daarvan mededeling is gedaan tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg. [X] Nieuw is van mening dat de onderhavige vorderingen volledig in haar vermogen vallen en dat zij in deze procedure als rechthebbende van de vorderingen optreedt.
2.10.
Geïntimeerden sub 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 hebben bij antwoordakte nogmaals bestreden dat de eventuele vorderingen van [X] Oud met de cessieakte zijn overgedragen aan [X] Nieuw en er in dat kader onder meer op gewezen dat uit de tekst van de ongedateerde schriftelijke overeenkomst volgt dat deze na de cessieakte is opgemaakt, zodat een aan de cessie voorafgaande titel ontbreekt. De cessie is daarom niet rechtsgeldig, althans heeft niet het beoogde gevolg gehad. De niet-ontvankelijkheid is dus niet opgeheven, aldus geïntimeerden sub 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14.
2.11.
Op grond van artikel 3:94 lid 1 BW worden tegen een of meer bepaalde personen uit te oefenen rechten, zoals de onderhavige vorderingen van [X] Oud jegens geïntimeerden, geleverd door een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan die personen. Ingevolge artikel 3:84 lid 1 BW vereist de overdracht van een goed een levering krachtens een geldige titel door een beschikkingsbevoegde. In artikel 3:58 lid 1 BW is bepaald dat wanneer pas na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld (hier: de geldige titel), maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, daarmee de rechtshandeling is bekrachtigd.
2.12.
Het hof overweegt tegen deze achtergrond allereerst dat de cessieakte strekt tot voorwaardelijke overdracht en dat aan de in dat kader in de cessieakte gestelde voorwaarden is voldaan, te weten dat de rechtbank oordeelt dat de inleidende dagvaarding is uitgebracht door [X] Nieuw en dat [X] Nieuw niet bevoegd is om als gemachtigde van [X] Oud in de procedure op te treden. Verder kan met [X] worden aangenomen dat ter gelegenheid van de comparitie van partijen mededeling van de cessie aan geïntimeerden heeft plaatsgevonden.
2.13.
Anders dan [X] Nieuw is het hof echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een levering krachtens geldige titel heeft plaatsgevonden. Het contract is ongedateerd en ook uit de tekst ervan volgt ten aanzien van de datum van totstandkoming van de daarin neergelegde koopovereenkomst niet meer dan dat partijen het contract aan de akte van 7 oktober 2015 zullen hechten, hetgeen doet vermoeden dat de schriftelijke vastlegging pas na de totstandkoming van de cessieakte heeft plaatsgevonden. Onder die omstandigheden kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden vastgesteld wanneer de in het contract bevestigde, kennelijk mondeling aangegane, koopovereenkomst tussen [X] Oud en [X] Nieuw tot stand is gekomen en dus ook niet dat die eerder dan, althans gelijk met de cessieakte tot stand is gekomen.
Weliswaar kan uit de cessieakte zelf worden afgeleid dat zowel [X] Oud als [X] Nieuw instemden met de overdracht, maar niet kan eruit worden afgeleid dat deze partijen reeds waren overeengekomen dat [X] Nieuw de vordering van [X] Oud kocht, laat staan dat deze koop geschiedde voor de in het contract genoemde koopprijs.
Ten aanzien van de gestelde mondelinge koopovereenkomst is het volgende van belang. Reeds bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 18 mei 2016 is uitdrukkelijk betwist dat aan de gestelde cessie, gedateerd 7 oktober 2015, een geldige titel ten grondslag lag (zie rov. 2.5). Blijkens het proces-verbaal van comparitie heeft [X] Nieuw deze betwisting [X] weersproken door een beroep te doen op de mondelinge koopovereenkomst tussen [X] Oud en [X] Nieuw , inhoudende, zoals volgt uit de schriftelijke vastlegging, dat [X] Oud haar onderhavige vorderingen verkoopt aan [X] Nieuw met als tegenprestatie dat [X] Nieuw een bedrag gelijk aan 80% van hetgeen zij incasseert op de aan haar overgedragen vorderingen aan [X] Oud betaalt. Dit had voor de hand gelegen en een deugdelijke verklaring ontbreekt waarom op de comparitie van partijen geen beroep is gedaan op deze mondelinge koopovereenkomst.
Bovendien is de geldigheid van de cessie in hoger beroep nogmaals door [geïntimeerde sub 1] en geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 uitdrukkelijk aan de orde gesteld, terwijl op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het desbetreffende verweer van [geïntimeerde sub 13] opnieuw moet worden behandeld (zie rov. 2.7). [X] Nieuw verwijst in haar akte na tussenarrest (van 5 juni 2018) voor de titel van de overdracht zonder enige toelichting enkel naar het als productie 27 overgelegde contract. In de antwoordakte na tussenarrest van geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 wordt opnieuw het titelgebrek aan de orde gesteld (zie rov. 2.10), maar [X] Nieuw reageert daarop niet in haar daaropvolgende akte (van 31 juli 2018). [X] Nieuw heeft aldus meerdere gelegenheden in hoger beroep onbenut gelaten om gemotiveerd toe te lichten dat de mondelinge koopovereenkomst tussen [X] Oud en [X] Nieuw zoals hiervoor nader omschreven voor of gelijk met de cessieakte tot stand is gekomen.
Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om [X] Nieuw nogmaals in de gelegenheid te stellen om de rechtsgeldigheid van de door haar gestelde cessie nader te onderbouwen. Zij heeft bovendien geen (gespecificeerd) bewijsaanbod ter zake dit geschilpunt gedaan, zodat ook aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het voorgaande betekent dat er van moet worden uitgegaan dat ten tijde van de mededeling van de cessie aan de eis van een geldige titel bij levering niet was voldaan.
2.14.
Dan resteert nog de mogelijkheid van bekrachtiging van de overdracht op grond van artikel 3:58 lid 1 BW. Bekrachtiging kan echter niet worden aangenomen, omdat niet is voldaan aan de eis dat in de tussen de leveringshandeling en vervulling van het vereiste van een geldige titel liggende tijdsruimte alle onmiddellijk belanghebbenden de handeling als geldig hebben aangemerkt. [geïntimeerde sub 1] , geïntimeerden 2 t/m 7,
9 t/m 12 en 14 en [geïntimeerde sub 13] bestrijden de geldigheid van de cessie gemotiveerd. Zij dienen als onmiddellijk belanghebbenden te worden aangemerkt. Hun rechtspositie kan immers verslechteren doordat zij te maken krijgen met een andere en wellicht strengere crediteur. Ook uit artikel 94 lid 4 BW, waarin is bepaald dat de schuldenaren aanspraak kunnen maken op een gewaarmerkt uittreksel van een cessieakte en haar titel, volgt dat zij onmiddellijk belanghebbenden zijn. Deze regel zou zonder zin zijn indien in een geval als dit, waarin [geïntimeerde sub 1] , geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 en [geïntimeerde sub 13] vanaf de comparitie van partijen de rechtsgeldigheid van de cessie hebben weersproken en door [geïntimeerde sub 1] om de titel is verzocht, desondanks bekrachtiging op grond van artikel 3:58 BW, die terugwerkende kracht heeft, zou worden aangenomen.
2.15.
De conclusie uit het voorgaande is dat [X] Nieuw geen rechthebbende van de onderhavige vorderingen is. Reeds daarom komen haar vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
2.16.
De slotsom is dat de vorderingen tegen Kopers, met uitzondering van die tegen geïntimeerde sub 8, zullen worden afgewezen. Daardoor bestaat er geen aanleiding meer grief 10 verder te bespreken, terwijl in het tussenarrest reeds is beslist dat de grieven 1 t/m 9 falen. Het bewijsaanbod van [X] Nieuw wordt gepasseerd. Zij heeft geen stellingen te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd, behoudens voor zover betreffende geïntimeerde sub 8, die dus niet is verschenen. De vordering jegens hem, zoals toegelicht bij de akte van [X] Nieuw van 31 juli 2018, zal wel worden toegewezen, nu deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
2.17.
[X] Nieuw zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep van [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 13] en geïntimeerden 2 t/m 7,
9 t/m 12 en 14 worden veroordeeld. Geïntimeerde sub 8 zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep voor zover hem betreffende, tot op heden aan de zijde van [X] Nieuw begroot op nihil.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover betreffende geïntimeerde sub 8
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt geïntimeerde sub 8 om aan [X] Nieuw te voldoen een bedrag van
€ 13.214,29, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 september 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [X] Nieuw in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden
aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] begroot op € 314 aan verschotten en op € 4.833 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
aan de zijde van [geïntimeerde sub 13] begroot op € 314 aan verschotten en € 4.296 voor salaris
en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en
aan de zijde van geïntimeerden 2 t/m 7, 9 t/m 12 en 14 begroot op € 314 aan verschotten en op € 14.224,50 voor salaris en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt geïntimeerde sub 8 in de kosten van het geding in beide instanties voor zover betreffende de zaak van [X] Nieuw jegens hem, tot op heden aan de zijde van [X] Nieuw begroot op nihil;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders tegen geïntimeerde sub 8 gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, G.C.C. Lewin en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2020.