ECLI:NL:HR:2022:634
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam over waterschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aan belanghebbende, [X] te [Z], opgelegde aanslag in de waterschapsbelasting voor het jaar 2015. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Veldhuisen, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2021, nr. 19/01311, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. AMS 18/2117 en 18/5617). De belanghebbende voerde verschillende klachten aan tegen de uitspraak van het Hof, waarop het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift indiende.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.