ECLI:NL:GHAMS:2021:1838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
19/01311
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag waterschapsbelasting en griffierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot een aanslag waterschapsbelasting en het door de rechtbank geheven griffierecht. De belanghebbende, wonende te [Y], heeft bezwaar gemaakt tegen een gecombineerde aanslag waterschapsbelasting van € 110,90, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Na een uitspraak van de rechtbank op 22 juli 2019, waarin de rechtbank de heffingsambtenaar opdraagt om het griffierecht van € 46,- aan de belanghebbende te vergoeden, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof constateert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar € 46,- aan de belanghebbende moet vergoeden, aangezien de rechtbank ten onrechte tweemaal griffierecht heeft geheven. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De kosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/01311
24 juni 2021
uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Y] , belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen
tegen de uitspraak van 22 juli 2019 in de zaak met kenmerken AMS 18/2117 en 18/5617 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2017 aan belanghebbende een gecombineerde aanslag waterschapsbelasting 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd van € 110,90, voor het object [A] en [B] te [Y] .
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen op 11 november 2017 bezwaar gemaakt. Met dagtekening 1 januari 2018 en 23 februari 2018 heeft belanghebbende ingebrekestellingen gezonden aan de heffingsambtenaar, vanwege het niet tijdig beslissen op genoemd bezwaar. Belanghebbende heeft vervolgens op 21 maart 2018 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Bij uitspraak van 3 augustus 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar € 105,09.
1.3.
Bij uitspraak van 22 juli 2019 heeft de rechtbank alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om betaling van een dwangsom af;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018;
- draagt verweerder op uitspraak op het bezwaar te doen met inachtneming van artikel 131 van de Waterschapswet;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is op 2 september 2019 per fax bij het Hof ingekomen en is bij brief van 1 oktober 2019 nader gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 mei 2021 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift aan de heffingsambtenaar gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is enkel nog het door de rechtbank geheven griffierecht in geschil.

3.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft inzake het griffierecht als volgt overwogen en beslist:
“17. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder aan eiser ook het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
(…)
draagt verweerder op het griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In antwoord op vragen van het Hof heeft belanghebbende ter zitting gepreciseerd dat het nog resterende geschil in hoger beroep zich beperkt tot het door de rechtbank geheven griffierecht. Belanghebbende heeft, voor het eerst ter zitting in hoger beroep, gesteld dat door hem bij de rechtbank twee keer griffierecht is betaald, maar dat de rechtbank in haar uitspraak de heffingsambtenaar slechts heeft gelast om één keer griffierecht te vergoeden. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.2.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Dit beroep is door de rechtbank geregistreerd onder nummer AMS 18/2117. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. Dit griffierecht is door belanghebbende betaald.
In artikel 6:20, lid 3, Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit. Desondanks heeft belanghebbende op 14 september 2018 een tweede beroepschrift ingediend, gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018. De rechtbank heeft aanvankelijk niet onderkend dat reeds een beroep aanhangig was en heeft daarom het tweede beroepschrift geregistreerd onder nummer AMS 18/5617. Van belanghebbende is ook voor dit zaaknummer € 46 griffierecht geheven. Dit griffierecht is door belanghebbende betaald.
4.3.
Uit de door de griffier van de rechtbank gemaakte zittingsaantekeningen blijkt dat de rechtbank ter zitting (ambtshalve) heeft geconstateerd dat ten onrechte tweemaal griffierecht is geheven en dat aan belanghebbende is toegezegd dat éénmaal griffierecht zal worden terugbetaald door de rechtbank.
4.4.
Uit de vastleggingen in de geautomatiseerde systemen van de Rechtspraak blijkt dat aan voormelde toezegging uitvoering is gegeven: op 25 juli 2019 – drie dagen na de uitspraak van de rechtbank en ruim vijf weken vóór indiening van het hogerberoepschrift – is het griffierecht dat is betaald voor zaaknummer 18/5617 (€ 46) aan belanghebbende terugbetaald.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank de heffingsambtenaar terecht opgedragen om een bedrag van € 46 aan griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt (geen) aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. B.A. van Brummelen, lid van de veertiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op 24 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.