ECLI:NL:HR:2022:180
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake griffierecht en betalingsonmacht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, die zich had beroepen op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 28 juni 2021. Belanghebbende had niet tijdig een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen ingediend, ondanks dat de griffier haar daartoe in de gelegenheid had gesteld. De griffier had belanghebbende ook gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn voor betaling gesteld, maar het griffierecht was niet voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van belanghebbende, zoals aangevoerd in faxberichten, niet voldoende waren om te concluderen dat het voor haar onmogelijk was om het griffierecht te betalen. Daarom werd het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad zag geen aanleiding om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en M.T. Boerlage, en is openbaar uitgesproken op 11 februari 2022.