ECLI:NL:HR:2022:156
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Parkeerbelasting en gedeeltelijk parkeren op verboden plaats
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan de belanghebbende, [X] te [Z]. De belanghebbende had zijn voertuig gedeeltelijk geparkeerd op een plaats waar dat verboden was, namelijk met twee wielen op de stoep. De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had de naheffingsaanslag opgelegd omdat de parkeerbelasting niet was voldaan. De belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing, maar het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De belanghebbende stelde dat het feit dat zijn auto deels op de stoep stond, betekende dat er geen sprake was van parkeren in de zin van de wet.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet onder parkeren wordt verstaan het doen of laten staan van een voertuig op voor openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, tenzij dit verboden is. De Hoge Raad concludeerde dat, ook al stond het voertuig gedeeltelijk op een verboden plek, het voor het overige op een voor betaald parkeren aangewezen plaats stond. Hierdoor was de parkeerbelasting verschuldigd. De Hoge Raad verwierp de argumenten van de belanghebbende en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in die kosten.