ECLI:NL:HR:2022:140

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
21/01275
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Gelderland inzake inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X2] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 februari 2021, met nummer AWB 19/7213, die betrekking had op een voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.C.M. Staats, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 oktober 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat op dezelfde dag is uitgesproken in de zaak met nummer 21/01274 (ECLI:NL:HR:2022:43). Dit arrest is gehecht aan de uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van de Rechtbank Gelderland in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/01275
Datum4 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X2] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 februari 2021, nr. AWB 19/7213, betreffende een voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.C.M. Staats, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 8 oktober 2021 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]

2.Beoordeling van de klachten

De klachten falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 21/01274 (ECLI:NL:HR:2022:43), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.