3.2.1Vragen van uitleg van bepalingen van de CMR dienen te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van de art. 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (hierna: Verdrag van Wenen).
Op grond van art. 31 lid 1 Verdrag van Wenen moeten de bepalingen van de CMR worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepalingen met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR. Uit art. 31 lid 3, aanhef en onder b, Verdrag van Wenen volgt dat behalve met de context ook rekening moet worden gehouden met ieder later gebruik in de toepassing van het verdrag waardoor overeenstemming van de verdragspartijen inzake de uitlegging van het verdrag is ontstaan, hetgeen meebrengt dat ook de heersende opvatting in de rechtspraak en literatuur van de verdragslanden een primair interpretatiemiddel bij de uitleg van de CMR vormt.
Voorts geldt dat voor de uitleg van de CMR geen gebruik kan worden gemaakt van de wordingsgeschiedenis van het verdrag omdat geen verslag of documentatie van de voorbereidende werkzaamheden (‘travaux préparatoires’) is gepubliceerd of anderszins voor publieke inzage beschikbaar is, zodat het bepaalde in art. 32 Verdrag van Wenen bij de uitleg van de CMR niet kan worden toegepast.
3.2.2De CMR bevat in de Engelse authentieke tekst voor zover hier van belang de volgende bepalingen.
“The consignment note shall contain the following particulars:
(a) (…)
(b) (…)
(c) (…)
(d) The place and the date of taking over of the goods and the place designated for delivery;
(e) (…)
(f) The description in common use of the nature of the goods and the method of packing, and, in the case of dangerous goods, their generally recognized description;
(g) The number of packages and their special marks and numbers;
(h) The gross weight of the goods or their quantity otherwise expressed;
(i) (…);
(j) The requisite instructions for Customs and other formalities;
(k) (…) “
“The sender shall be responsible for all expenses, loss and damage sustained by the carrier by reason of the inaccuracy or inadequacy of:
(a) The particulars specified in article 6, paragraph 1, (b), (d), (e), (f), (g), (h) and (j);
(b) (…);
(c) (…).”
“1. On taking over the goods, the carrier shall check:
(a) The accuracy of the statements in the consignment note as to the number of packages and their marks and numbers, and
(b) The apparent condition of the goods and their packaging.
3. The sender shall be entitled to require the carrier to check the gross weight of the goods or their quantity otherwise expressed. He may also require the contents of the packages to be checked. The carrier shall be entitled to claim the cost of such checking. The result of the checks shall be entered in the consignment note.”
1. The consignment note shall be prima facie evidence of the making of the contract of carriage, the conditions of the contract and the receipt of the goods by the carrier.
2. If the consignment note contains no specific reservations by the carrier, it shall be presumed, unless the contrary is proved, that the goods and their packaging appeared to be in good condition when the carrier took them over and that the number of packages, their marks and numbers corresponded with the statements in the consignment note.”
1. For the purposes of the Customs or other formalities which have to be completed before delivery of the goods, the sender shall attach the necessary documents to the consignment note or place them at the disposal of the carrier and shall furnish him with all the information which he requires.
2. The carrier shall not be under any duty to enquire into either the accuracy or the adequacy of such documents and information. The sender shall be liable to the carrier for any damage caused by the absence, inadequacy or irregularity of such documents and information, except in the case of some wrongful act or neglect on the part of the carrier.
3.2.3Op grond van art. 7 CMR is de afzender aansprakelijk voor door de vervoerder geleden schade als gevolg van de onnauwkeurigheid of onvolledigheid van de aanduidingen op de vrachtbrief met betrekking tot onder meer de aard van de goederen en de wijze van verpakking, het aantal colli, hun bijzondere merken en nummers, het bruto-gewicht van de goederen en de voor het vervullen van douane- en andere formaliteiten nodige instructies. Art. 8 CMR houdt in dat de vervoerder slechts de juistheid van het aantal in de vrachtbrief genoemde colli en hun merken en nummers moet onderzoeken, tenzij de afzender eist dat de vervoerder ook het gewicht of de hoeveelheid of de inhoud van de colli onderzoekt. Op grond van art. 11 CMR is de afzender onder meer verantwoordelijk voor het verschaffen van de informatie en bescheiden die nodig zijn om te voldoen aan douane- en andere formaliteiten. Wanneer de afzender aan die verplichting niet voldoet, is hij aansprakelijk voor schade die de vervoerder daardoor lijdt.
3.2.4Met betrekking tot de vraag of in een geval als het onderhavige de vervoerder moet bewijzen dat de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen, dan wel dat de afzender moet bewijzen dat de door de douane aangetroffen goederen niet de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen zijn, bevat de CMR geen uitdrukkelijke regels. Dergelijke regels liggen evenmin besloten in de hiervoor in 3.2.2 aangehaalde art. 6, 7, 8, 9 en 11 CMR.
Gezien de bewoordingen van art. 9 CMR, beschouwd in hun context en in het licht van voorwerp en doel van de CMR, levert de vrachtbrief enkel een bewijsvermoeden op van de juistheid van hetgeen genoemd wordt in die bepaling, waaronder dat het aantal colli en hun merken en nummers bij de inontvangstneming door de vervoerder in overeenstemming waren met de opgaven in de vrachtbrief (art. 6 lid 1, onder g, in verbinding met art. 8 lid 1 CMR). Dat bewijsvermoeden strekt zich niet uit tot de vraag of de tijdens het vervoer aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender meegegeven goederen.
Uit art. 8 lid 1 en lid 3 CMR, in samenhang gelezen, volgt dat de vervoerder zonder een daartoe strekkende opdracht van de afzender niet gehouden is om de inhoud van de vracht te onderzoeken. Die bepalingen brengen niet mee dat, indien de afzender de vervoerder niet heeft opgedragen de inhoud van de vracht te onderzoeken en het aantal colli van de aangetroffen lading overeenstemt met de vrachtbrief, op de afzender de bewijslast rust dat de tijdens het vervoer aangetroffen goederen niet dezelfde zijn als de door hem aan de vervoerder meegegeven goederen.
Uit de rechtspraak en literatuur van de verschillende CMR-verdragsstaten blijkt niet van een heersende opvatting over de hiervoor bedoelde bepalingen van de CMR als door het onderdeel bepleit.
Een en ander betekent dat niet de CMR, maar het nationale recht bepalend is voor de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of de tijdens het vervoer door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door de afzender aan de vervoerder meegegeven goederen.