Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
no fault (first party)verzekering.
De hoogte van de schadevergoeding waarop de verzekerde uit hoofde van deze verzekering aanspraak kan maken, wordt vastgesteld overeenkomstig de daartoe strekkende bepalingen in afdeling 6.1.10 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
Als de verzekerde geheel of gedeeltelijk recht heeft op vergoeding krachtens een andere verzekering of op uitkeringen of verstrekkingen uit anderen hoofde, kan voor dat deel geen beroep worden gedaan op deze verzekering.
(…)”
De behandeling van deze zaak is door mij overgenomen van ARAG Rechtsbijstandsverzekering.”
3.Beoordeling
kunnenmaken.
- i) De gestelde rechtsongelijkheid waarop [appellant] zich beroept, te weten dat híj vanwege de rechtsbijstandverzekering zijn kosten van een zelfgekozen advocaat niet bij NH1816 kan declareren terwijl anderen zonder een rechtsbijstandverzekering dat wel kunnen, is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Van gelijke gevallen is geen sprake. Het verschil in behandeling is een gevolg van de wijze waarop [appellant] met NH1816 heeft gecontracteerd.
- ii) De stelling van [appellant] dat hij met de (hiervoor in rov. 3.16 vastgestelde) uitleg van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden geen rekening behoefde te houden, dat hij niet heeft beoogd verplicht gebruik te moeten maken van de rechtsbijstandverzekering, en dat NH1816 haar waarschuwingsplicht heeft geschonden omdat [appellant] bij het aangaan van de verzekering niet bedacht was (en niet behoefde te zijn) op de consequentie van de met NH1816 gemaakte afspraken en daar ook niet op is gewezen, mist doel. Het beding is duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, [appellant] werd begeleid door een tussenpersoon toen de overeenkomst werd gesloten en aangenomen moet worden dat zijn tussenpersoon de betekenis van het beding heeft begrepen. Dat volgt ook uit het feit dat [appellant] door zijn tussenpersoon erop is gewezen dat het zijn eigen keuze was als hij mr. De Koning wilde inschakelen en dat hij rekening moest houden met extra kosten (zie de onbestreden overwegingen van de rechtbank in rov. 4.3 en 4.4). Dat NH1816 in dit opzicht in strijd met de goede trouw heeft gehandeld, kan derhalve niet worden vastgesteld.
- iii) Het enkele feit dat [appellant] achterafgezien liever andere afspraken had willen maken, duidt niet op een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen NH1816 en [appellant] op het moment waarop de overeenkomst werd gesloten.
- iv) Dat van zodanige verstoring vermoedelijk geen sprake is geweest, vindt bovendien bevestiging in de gang van zaken na het ongeval. [appellant] heeft zich toen immers daadwerkelijk tot ARAG gewend en vond dat kennelijk aanvaardbaar. Pas daarna is hij, naar eigen zeggen op advies van derden, overgestapt naar mr. De Koning.
- v) Het beroep op een “vrije (letselschade)advocaatkeuze” helpt [appellant] niet verder. In dit kader is van belang dat [appellant] het oordeel van de rechtbank niet heeft bestreden dat de mogelijkheid bestaat dat ARAG de zaak extern uitbesteedt (zie rov. 4.4. van het bestreden vonnis).
- vi) Ook overigens blijkt naar het voorshands oordeel van het hof uit niets dat [appellant] door art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden in een (juridisch) minder gunstige positie is geplaatst dan zonder dit beding of dat zijn rechtspositie erdoor in “voldoende ernstige mate” wordt aangetast. Anders dan [appellant] meent, is het feit dat hij (in zijn woorden) “met schade blijft zitten” niet het gevolg van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden, maar van zijn eigen keuze. [appellant] heeft immers een rechtsbijstandverzekering die zijn advocaatkosten (in natura) dekt. In dit kader is voorts van belang dat de rechtbank in rov. 4.3 van het bestreden vonnis heeft overwogen dat [appellant] heeft nagelaten toe te lichten waarom ARAG niet kon voorzien in de benodigde gespecialiseerde rechtsbijstand en waarom zijn belang inschakeling van mr. De Koning vergde. Dat oordeel is in hoger beroep niet bestreden, en dient derhalve ook het hof als uitgangspunt. [appellant] heeft zijn stellingen in hoger beroep niet nader geconcretiseerd.
- de toepasselijkheid van Richtlijn 93/13, en meer in het bijzonder de vraag of sprake is van een kernbeding – gezien onder meer de criteria uit HvJ EU 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262 – alsmede
- de mogelijke oneerlijkheid van art. 5 lid 3 van de polisvoorwaarden.