In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres], toen nog genaamd [A] B.V., heeft in 2006 een perceel met daarop een woonhuis, gelegen te [plaats] (hierna: het perceel), gekocht.
(ii) In september 2006 is tussen [eiseres] en de Gemeente gesproken over de mogelijkheid om op het perceel een kleinschalig appartementencomplex te ontwikkelen.
(iii) In april 2007 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente (hierna: het College) besloten om op grond van art. 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO (oud)) een procedure tot vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan te starten voor het perceel.
(iv) In oktober 2007 heeft [eiseres] bij de Gemeente een bouwaanvraag ingediend voor de bouw van een appartementencomplex met parkeerkelder op het perceel. In december 2007 heeft [eiseres] haar bouwaanvraag aangevuld met een in haar opdracht opgestelde ruimtelijke onderbouwing. Die ruimtelijke onderbouwing hield onder meer in dat het bouwplan buiten de provinciale Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) ligt.
(v) Bij besluit van 22 april 2008 (hierna ook: het primaire besluit) heeft het College op grond van art. 19 lid 2 WRO (oud) aan [eiseres] de gevraagde vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning verleend.
(vi) Tegen dit besluit heeft een omwonende bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 7 april 2009 heeft het College dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De omwonende heeft beroep ingesteld. Op 13 januari 2011 heeft de rechtbank het beroep van de omwonende gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. De rechtbank overwoog dat een deel van het bouwplan was gelegen binnen de GHS, zodat realisering van het plan in strijd zou komen met het provinciale beleid en dat het College daarom ten onrechte een vrijstelling op grond van art. 19 lid 2 WRO (oud) had verleend.
(vii) Op het door [eiseres] en het College tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 19 oktober 2011de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Net als de rechtbank oordeelde de Afdeling dat het bouwplan deels binnen de GHS ligt.
(viii) Op 8 mei 2012 heeft het College op het bezwaar van de omwonende het primaire besluit herroepen voor zover aan [eiseres] een vrijstelling van het bestemmingsplan en een bouwvergunning was verleend en voorts de aanvraag om een bouwvergunning doorgestuurd aan de raad van de Gemeente teneinde op de voet van art. 19 lid 1 WRO (oud) te beslissen of voor de bouw vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden verleend. In zoverre is de beslissing op bezwaar aangehouden.
(ix) Per 1 juni 2012 hebben Provinciale Staten van de Provincie Noord-Brabant (hierna: Provinciale Staten) de Verordening Ruimte herzien, waarbij de begrenzing van de GHS, sindsdien Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geheten, is gewijzigd. Door deze wijziging lag het bouwplan van [eiseres] niet langer in de GHS/EHS.
(x) Het College heeft in juli 2012 aan de gemeenteraad geschreven dat de provincie en het College van mening zijn dat het nooit de bedoeling was dat een deel van het perceel binnen de GHS/EHS ligt en dat dit dan ook is hersteld bij aanpassing van de Verordening Ruimte per 1 juni 2012.
(xi) Op 27 november 2012 heeft [eiseres] een geactualiseerde ruimtelijke onderbouwing aan de Gemeente gezonden.
(xii) Bij besluit op bezwaar van 26 februari 2013 heeft het College alsnog, met een vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 19 lid 2 WRO (oud), de bouwvergunning verleend. Het bestreden primaire besluit van 22 april 2008 is met inachtneming van de geactualiseerde ruimtelijke onderbouwing van 27 november 2012 gehandhaafd. De bezwaren van de omwonende zijn ongegrond verklaard.
(xiii) De omwonende heeft tevergeefs beroep ingesteld bij de rechtbank en nadien het daartegen ingestelde beroep bij de Afdeling in november 2014 ingetrokken. Op dat moment is de bouwvergunning onherroepelijk geworden.
(xiv) In 2016 heeft [eiseres] het perceel met bouwplan verkocht aan een derde en bedongen dat de vordering tot schadevergoeding van [eiseres] op de Gemeente bij [eiseres] blijft en dat de koper zijn vordering jegens de Gemeente tot schadevergoeding overdraagt aan [eiseres].