ECLI:NL:HR:2022:394

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
21/03793
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte zorg verleend na verstrijken geldigheidsduur machtiging en de mogelijkheid tot klacht en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vraag of een betrokkene, aan wie verplichte zorg is verleend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging, een klacht kan indienen bij de klachtencommissie en om schadevergoeding kan verzoeken. De zaak betreft een betrokkene die na het verstrijken van de machtiging voor verplichte zorg, op basis van een nieuwe crisismaatregel, zorg heeft ontvangen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de klacht van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen juridische grondslag was voor de verleende zorg in de periode tussen de machtigingen.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een klacht in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De Hoge Raad stelde vast dat ook zonder geldige titel voor verplichte zorg, de betrokkene recht had om een klacht in te dienen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt de waarborgen die de Wvggz biedt voor de rechten van betrokkenen in situaties van verplichte zorg, en bevestigt dat ook in het geval van zorg zonder titel, een klacht kan worden ingediend en schadevergoeding kan worden verzocht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/03793
Datum18 maart 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
1. STICHTING GGZ FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna: de zorgaanbieder,
2. [de psychiater] ,
werkzaam voor de GGZ,
hierna: de zorgverantwoordelijke,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/17/178588/BZ RK 21-356 van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De zorgaanbieder en zorgverantwoordelijke hebben een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van de zorgaanbieder en zorgverantwoordelijke heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak is aan betrokkene verplichte zorg verleend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging voor die verplichte zorg. De vraag is of betrokkene in dat geval op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder e, in verbinding met art. 8:7 lid 2 Wvggz een klacht kan indienen bij de klachtencommissie en op de voet van art. 10:11 lid 1 Wvggz tevens kan verzoeken om schadevergoeding door de zorgaanbieder.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De burgemeester van de gemeente Heerenveen (hierna: de burgemeester) heeft ten aanzien van betrokkene op de voet van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen. Betrokkene is op grond van deze crisismaatregel opgenomen in een accommodatie van de zorgaanbieder.
(ii) De rechtbank Noord-Nederland heeft op de voet van art. 7:8 Wvggz een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend ten aanzien van betrokkene tot en met 15 februari 2021.
(iii) De officier van justitie heeft niet tijdig een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in art. 7:11 lid 1 Wvggz ingediend.
(iv) De burgemeester heeft hierna op 25 februari 2021 een nieuwe crisismaatregel ten aanzien van betrokkene genomen. Aan betrokkene is vanaf die datum door de zorgaanbieder verplichte zorg verleend op grond van die maatregel.
(v) Betrokkene heeft op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klacht houdt in dat de zorgaanbieder in de periode van 16 februari 2021 tot 25 februari 2021 verplichte zorg heeft verleend ten aanzien van betrokkene zonder dat sprake was van een juridische grondslag. Betrokkene heeft op grond van art. 10:11 lid 1 Wvggz bij de klachtencommissie tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder verzocht.
(vi) De klachtencommissie heeft geoordeeld dat geen sprake is van een klacht als bedoeld in art. 10:3 Wvggz en heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schadevergoeding.
2.3.1
Betrokkene heeft de rechtbank op de voet van art. 10:7 lid 1 Wvggz en art. 10:11 lid 2 Wvggz verzocht haar klacht gegrond te verklaren en tevens een door de zorgaanbieder te betalen schadevergoeding vast te stellen.
2.3.2
De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“3.2. De vraag is aan de orde of de klacht van verzoekster wel of niet behoort tot de limitatieve klachtgronden die zijn genoemd in artikel 10:3 Wvggz.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval en is er, anders dan verzoekster stelt, geen sprake van dat de zorgaanbieder de verplichting als neergelegd in artikel 8:7 lid 2 Wvggz niet is nagekomen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Artikel 8:7 lid 2 luidt: “De zorgaanbieder kan, naast de tijdelijk verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel, bedoeld in artikel 7:3, alleen de vormen van verplichte zorg verlenen die zijn opgenomen in de zorgmachtiging, de crisismaatregel, of een beslissing op grond van de artikelen 8:11 tot en met 8:14”. Naar de tekst van deze bepaling is op zichzelf verdedigbaar dat deze bepaling is geschonden, nu verplichte zorg is verleend die niet is opgenomen in een zorgmachtiging, in een crisismaatregel of in een beslissing op grond van de artikel 8:11 tot en met 8:14, zoals verzoekster stelt. Er dient echter ook rekening te worden gehouden met de plek van het artikellid in het systeem van de wet. Artikel 8:7 Wvggz maakt deel uit van Hoofdstuk 8, met als opschrift: “Rechten en plichten bij de tenuitvoerlegging en uitvoering van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en zorgmachtiging”. Het artikel is opgenomen in Paragraaf 2 van dit hoofdstuk, met als opschrift: “Uitvoering van de crisismaatregel, machtiging tot voortzetting crisismaatregel en zorgmachtiging”. Gelet op de plaats van het artikel in het systeem van de wet, zoals onder meer volgt uit de genoemde opschriften, heeft het artikel betrekking op de uitvoering van een (voortgezette) crisismaatregel of een zorgmachtiging. Het gaat er in artikel 8:7 lid 2 Wvggz (voor zover hier van belang) dus om dat de zorgaanbieder de in een zorgmachtiging of de crisismaatregel omschreven toegestane vormen van verplichte zorg niet overschrijdt. In de situatie die hier aan de orde was is dit niet het geval, aangezien – zoals tussen partijen vaststaat – iedere titel tot verplichte zorg, in de periode waarop de klacht ziet, ontbrak. Nu er geen sprake was van een geldende zorgmachtiging of geldende crisismaatregel, kan er ook geen sprake van zijn dat de zorgaanbieder de daarin gegeven kaders heeft overschreden, juist omdat die kaders ontbraken. In die zin is er geen sprake van dat de zorgaanbieder de in artikel 8:7 lid 2 Wvggz neergelegde verplichting heeft geschonden. Nu artikel 8:7 lid 2 Wvggz niet kan worden aangewezen als norm die in dit geval toepassing vindt en ook geen sprake is van een van de andere nakomingsverplichtingen of beslissingen als genoemd in artikel 10:3 Wvggz is er geen sprake van een klacht in de zin van laatstgenoemd artikel.
3.4.
Op grond van het voorgaande zal de klacht van verzoekster ongegrond worden verklaard.
3.5.
Nu de klacht van verzoekster ongegrond wordt verklaard, is er voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding geen reden. Er is immers geen sprake van een klachtwaardige handeling van verweerders, waardoor schade kan zijn geleden. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat, nu er geen sprake was van een geldende zorgmachtiging of geldende crisismaatregel, er ook geen sprake van kan zijn dat de zorgaanbieder de in art. 8:7 lid 2 Wvggz gegeven kaders heeft overschreden, juist omdat die kaders ontbraken. Het middel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat art. 8:7 lid 2 Wvggz ook van toepassing is indien verplichte zorg wordt toegepast zonder dat daarvoor een titel geldt. Ook in die situatie kan een klacht worden ingediend op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz in verbinding met art. 8:7 lid 2 Wvggz. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank meent dat de betrokkene rechteloos is gelaten door de wetgever als er zelfs zonder titel verplichte zorg wordt toegepast, aldus het middel.
3.2
Ingevolge art. 3:1 Wvggz mag verplichte zorg alleen worden verleend op grond van een machtiging, maatregel of beslissing als in die bepaling onder a-e genoemd (gezamenlijk ook: titel). [1] De Wvggz biedt daarvoor waarborgen in onder meer art. 8:7 leden 2 en 3 Wvggz.
Art. 8:7 lid 2 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder, naast de tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel, bedoeld in art. 7:3 Wvggz, uitsluitend de vormen van verplichte zorg verleent die zijn opgenomen in de zorgmachtiging, de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, of een beslissing op grond van art. 8:11 tot en met art. 8:14 Wvggz.
Art. 8:7 lid 3 Wvggz bepaalt dat de zorgaanbieder aan de betrokkene slechts verplichte zorg als bedoeld in de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging verleent tegen overlegging van een afschrift van respectievelijk de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging.
3.3
In hoofdstuk 10 van de Wvggz is een klachtenprocedure opgenomen. Deze regeling is bedoeld als een toegankelijke voorziening, waarbij zo min mogelijk drempels worden opgeworpen voor de betrokkene om zijn klachten door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen. [2]
Art. 10:3 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz bepaalt dat onder meer de betrokkene een schriftelijke en gemotiveerde klacht kan indienen bij de klachtencommissie over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van art. 8:7 Wvggz.
Art. 10:11 lid 1 Wvggz bepaalt dat bij een verzoek als bedoeld in art. 10:3 Wvggz verzoeker bij de klachtencommissie tevens om schadevergoeding door de zorgaanbieder kan verzoeken.
3.4
Uit het hiervoor in 3.2 weergegeven stelsel van de Wvggz volgt dat ook sprake is van handelen in strijd met art. 8:7 lid 2 Wvggz in het geval dat zonder titel verplichte zorg wordt verleend. In dat geval kan op de voet van art. 10:3 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie en kan op de voet van art. 10:11 lid 1 Wvggz tevens worden verzocht om schadevergoeding door de zorgaanbieder.
Dat art. 8:7 Wvggz is opgenomen in hoofdstuk 8, dat de tenuitvoerlegging en uitvoering van de titel voor verplichte zorg regelt, doet er niet aan af dat de wetgever in deze bepaling tot uitdrukking heeft gebracht dat de zorgaanbieder ook tot taak heeft om ervoor te zorgen dat geen verplichte zorg wordt verleend waaraan geen titel ten grondslag ligt.
3.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen slaagt het middel.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
18 maart 2022.

Voetnoten

1.Vgl. Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 54 en 98.
2.Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 98.