In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikel 10:7 jo. 10:11 Wvggz. Verzoeker, bijgestaan door mr. M.W. Dieleman, heeft een beroep gedaan op de rechtbank om de beslissing van de regionale klachtencommissie Wvggz West- en Midden Brabant van 8 maart 2021 te vernietigen, waarin een schadevergoeding van € 500,-- was toegekend. Verzoeker was van mening dat hij recht had op een hogere schadevergoeding van € 5.280,--, gebaseerd op de onrechtmatige vrijheidsbeneming gedurende zijn opname bij GGZ WNB van 17 december 2020 tot en met 22 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker onterecht was ingesloten en dat de klachtencommissie de hoogte van de schadevergoeding niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de klachtencommissie de waarborgen van artikel 8:9 Wvggz niet in acht had genomen, maar dat de schadevergoeding van € 500,-- voldoende recht deed aan de geleden schade. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.