Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Zaandam,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2021 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een verzoekschrift tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De werknemer, die in 2007 in dienst trad bij PontMeyer Hout B.V., werd op 26 oktober 2018 op staande voet ontslagen. De werknemer diende op 24 december 2018 een verzoekschrift in bij de kantonrechter, maar PontMeyer stelde dat dit verzoek niet-ontvankelijk was omdat het buiten de termijn van twee maanden was ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder a, BW.
De kantonrechter oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend, maar het hof verklaarde de werknemer niet-ontvankelijk. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift eindigde op 26 december 2018 om 24.00 uur. Aangezien het verzoekschrift vóór deze datum door de rechtbank was ontvangen, was het oordeel van het hof onjuist. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift niet ter vrije bepaling van partijen staat en dat het aan de rechter is om vast te stellen wanneer de termijn afloopt. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de tijdigheid van verzoekschriften in arbeidszaken.