Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de vrouw,
de man,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een akte van mr. Starink (met producties) van 26 november 2019 en een antwoordakte van mr. Van der Burg van 3 december 2019.
3.De vaststaande feiten
- De man betaalt als voorschot op de mehriye een bedrag van tenminste € 60.000,00, af te betalen in maandelijkse termijnen van € 250,00, te beginnen vanaf 1 april 2016.
- De vrouw zal hier tegenover haar advocaat in Iran vandaag nog opdracht geven om te bewerkstelligen dat de man Iran kan verlaten.
- Over het restant van de mehriye zullen partijen verder onderhandelen of procederen, dat laatste In Iran als dat mogelijk is en als dat niet mogelijk is zal zo nodig in Nederland over het restant geprocedeerd worden.
- De vrouw geeft met het bovenstaande haar recht op partneralimentatie en kinderalimentatie niet prijs.
- De man zal bewerkstelligen dat de vrouw en de kinderen zelfstandig kunnen reizen, op eigen paspoort, naar Iran en andere landen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De grieven en de vorderingen in hoger beroep
grieven 1 t/m 5in beroep gekomen van het bestreden vonnis.
Grief 1ziet op de constatering van de rechtbank dat de echtscheiding nog niet was ingeschreven.
Grief 2richt zich tegen de vaststellingen van de rechtbank rondom het aandeel van de vrouw in het onvrijwillige verblijf van de man in Iran en haar pogingen om vertrek van de man uit Iran mogelijk te maken.
Grief 3ziet op de grond waarop de schikkingsovereenkomst is ontbonden.
Grief 4gaat over de Nederlandse gebondenheid aan een uitspraak van een Iraanse rechter.
Grief 5ziet op de gehanteerde koerswaarde van de gouden munten.
6.De beoordeling
De vrouw zal hier tegenover haar advocaat in Iran vandaag nog opdracht geven om te bewerkstelligen dat de man Iran kan verlaten”. De vrouw meent dat zij wel degelijk uitvoering heeft gegeven aan deze afspraak, doordat zij direct na het sluiten van de overeenkomst contact heeft opgenomen met haar Iraanse advocaat en hem een vertaling van de schikkingsovereenkomst heeft gestuurd. Deze advocaat heeft de man vervolgens uitgenodigd, en hem verzocht ook meteen de reispapieren voor de vrouw en de kinderen te regelen. Dat de vrouw geen opdracht heeft gegeven tot opheffing van een door de man gestelde registratie bij het Registratiebureau wordt door haar erkend. De vrouw stelt hiertegenover dat het haar niet bekend was dat een dergelijke registratie bestond en dat zij een dergelijke opdracht had moeten geven.
Dat de vrouw misbruik maakt van haar recht, zoals de man tot slot heeft gesteld, door zowel naar Iraans recht (de bruidsgave) als naar Nederlands recht (alimentatie en verdeling) financiële zekerheden te vorderen, is het hof evenmin gebleken. Het eigen karakter van de bruidsgave maakt dat deze kan worden toegewezen naast alimentatie en verdeling van gemeenschappelijke goederen; dat het een het ander kan beïnvloeden qua hoogte van toe te wijzen bedragen of waarden doet daaraan niet af.
6.De slotsom
7.De beslissing
;