ECLI:NL:HR:2021:522
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aftrek premies voor lijfrenten en fiscale kwalificatie van rechtshandelingen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de fiscale behandeling van premies voor lijfrenten die door de erflater zijn betaald in het kader van de overdracht van zijn onderneming aan een besloten vennootschap (BV). De Hoge Raad behandelt de vraag of de premies voor lijfrenten aftrekbaar zijn, gezien de omstandigheden waaronder deze zijn betaald. De erflater had op 15 februari 2012 de BV opgericht en had lijfrenten bedongen bij de BV voor de door hem behaalde stakingswinst. De premies voor de lijfrenten zijn door de erflater gestort op de bankrekening van de BV, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze premies niet voor aftrek in aanmerking komen omdat zij als 'schuldig gebleven' worden aangemerkt volgens artikel 3.130, lid 1, Wet IB 2001. De Hoge Raad volgt daarmee de conclusie van de Advocaat-Generaal en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2020 wordt bevestigd, waarin het Hof had geoordeeld dat de stortingen en de daaropvolgende geldleningen niet leiden tot een recht op aftrek van de premies.